Misschien dat veel
mensen het sprookje van ‘Piggelmee en het Tovervisje’ nog kennen.
Kern van het verhaal
is: Steeds meer en meer willen hebben.
Dit verhaal heb ik een beetje bewerkt
Ter lering van de
gruwel en het gegraai van Jeugdzorg:
Het Tovervisje
Kneemjemee en het
Tovervisje
In het land der blonde duinen
En niet heel ver van de zee,
Woont een gruwelijk mensenpaartje
En de man heet “Kneemjemee.”
In het land der blonde duinen
En niet heel ver van de zee,
Woont een gruwelijk mensenpaartje
En de man heet “Kneemjemee.”
‘t Zijn heel, heel vreemde mensjes
En ze missen – vrees’lijk lot,
Een paar kinderen in hun huisje -
Wat zij noemen “de Jeugdzorggrot”.
‘t Vrouwtje wil graag heel veel kindjes
Maar…. waar haal je die vandaan,
‘t Ventje gaat dus daag’lijks jagen
Vangt hen bij ‘t naar school toe gaan.
Met een heel, heel mooi verhaaltje,
Waar elk kind geheid intrapt,
Leidt hij kind’ren in zijn auto,
‘t Portier wordt heel snel dicht geklapt.
Tegen inkijk en ook de regen -
En ze missen – vrees’lijk lot,
Een paar kinderen in hun huisje -
Wat zij noemen “de Jeugdzorggrot”.
‘t Vrouwtje wil graag heel veel kindjes
Maar…. waar haal je die vandaan,
‘t Ventje gaat dus daag’lijks jagen
Vangt hen bij ‘t naar school toe gaan.
Met een heel, heel mooi verhaaltje,
Waar elk kind geheid intrapt,
Leidt hij kind’ren in zijn auto,
‘t Portier wordt heel snel dicht geklapt.
Tegen inkijk en ook de regen -
Nooddruft heeft hen dat geleerd -
Hebben zij de autoraampjes, met
Zwarte verf dichtgesmeerd.
Zó weet nu dat vreemde paartje
Zich te schikken in hun lot
En zij leven een aantal jaren
Met gekaapte kinderen in “de Jeugdzorggrot”.
Zich te schikken in hun lot
En zij leven een aantal jaren
Met gekaapte kinderen in “de Jeugdzorggrot”.
Dan, wie heeft dat kunnen denken?
‘t Onverwachte komt altijd,
Door een onverwachte tijding
Wordt hun hart met hoop verblijd.
‘t Onverwachte komt altijd,
Door een onverwachte tijding
Wordt hun hart met hoop verblijd.
Op een mooie zomermorgen
Lezen z’ in de “Zorgkrant”
Dat er is …. een “tovervisje”
Komen zwemmen naar het strand.
Lezen z’ in de “Zorgkrant”
Dat er is …. een “tovervisje”
Komen zwemmen naar het strand.
‘t Visje dat, met staart en vinnen
Vlug zich door de golven slaat
Kan jou alles, alles geven,
Als je ‘t hem maar need’rig vraagt.
Doodstil wordt het op dien morgen
In huize “de Jeugdzorggrot”,
Want het paar, met de gekaapte kinderen,
Kampt met een financieel tekort.
…Need’rig vragen…alles krijgen…
Alles en… zij hebben niets.
..’n Visje, dat..zo mooi kan toov’ren..
Toov’ren?…”manlief, zei je iets?”
“Ik? -Neen”- ”Zou je.. manlief..durf je
Niet eens naar dat visje gaan?”
“Vrouwtje lief, dat doe ik zeker,
Vóór je ‘t zei, dacht ik er aan!”
“En,… wat wil je hem dan vragen,
Als je heus dat visje sprak?”
“…’t Allereerst, dunkt mij, wat centjes
voor de kindjes die ik pak.”
“Echt heel veel centjes, voor de kindjes?
Durf je dat te vragen man?”
“Zakkenvol met kinderbijslag
Liefst nog wat meer, als ‘t even kan!”
“Ik, met kindjes en veel centjes!
Mens? wie heeft dat ooit beleefd,”
En haar kleine oogjes glimmen
Van de vóórpret die ze heeft.
En… Des morgens in de vroegte
‘s And’rendaags, rijdt Kneemjemee,
Heel parmantig in zijn auto
Door de duinen naar de zee.
“Visje!” roept hij reeds van verre
Met zijn handen voor de mond,
“Visje”, kan ik je eens spreken,
Zwem je hier in d’omtrek rond?”
En dan klinkt er plots als antwoord
Uit de verre, wijde zee,
Een zacht en zilver stemgeluidje:
“Riep je, ventje Kneemjemee?”
“Ja ik! Ja IK!” roept het ventje
En hij trilt van puur genot,
“Visje, och geef ons veel centjes,
‘Want wij hebben een groot tekort.”
“Ga maar! Ga maar! roept het visje
‘t Geven kost mij niemandal,
Ga maar gauw naar huis m’n ventje,
Want de centjes zijn daar al.”
En… vergetend te bedanken
Rijdt het ventje, dol van pret
Naar.. zijn huis, en na wat zoeken,
Uit de verre, wijde zee,
Een zacht en zilver stemgeluidje:
“Riep je, ventje Kneemjemee?”
“Ja ik! Ja IK!” roept het ventje
En hij trilt van puur genot,
“Visje, och geef ons veel centjes,
‘Want wij hebben een groot tekort.”
“Ga maar! Ga maar! roept het visje
‘t Geven kost mij niemandal,
Ga maar gauw naar huis m’n ventje,
Want de centjes zijn daar al.”
En… vergetend te bedanken
Rijdt het ventje, dol van pret
Naar.. zijn huis, en na wat zoeken,
Vindt hij veel centjes onder ‘t bed.
Maar zijn vrouwtje, zegt ontevreden
“Zakkenvol, maar niet genoeg!
’t Kan me eigenlijk niet bevallen,
’t Is niet precies waar ik om vroeg!”
“Je moet daad’lijk in je auto
Nog eens naar de zee gaan, man,
Dit beetje geld voor zoveel kindjes?
Kijk, wat hebben wij daar an!”
“Vraag het visje nog wat extra’s
En ook geld voor personeel,
En… wij worden dan directeuren,
En die krijgen ook heel veel.
Vrolijk fluitend, in zijn auto,
Rijdt het ventje Kneemjemee
Weer naar ’t strand en roept van verre:
“Visje! Visje! in de zee!”
Maar zijn vrouwtje, zegt ontevreden
“Zakkenvol, maar niet genoeg!
’t Kan me eigenlijk niet bevallen,
’t Is niet precies waar ik om vroeg!”
“Je moet daad’lijk in je auto
Nog eens naar de zee gaan, man,
Dit beetje geld voor zoveel kindjes?
Kijk, wat hebben wij daar an!”
“Vraag het visje nog wat extra’s
En ook geld voor personeel,
En… wij worden dan directeuren,
En die krijgen ook heel veel.
Vrolijk fluitend, in zijn auto,
Rijdt het ventje Kneemjemee
Weer naar ’t strand en roept van verre:
“Visje! Visje! in de zee!”
Onbeweeg’lijk blijft de verte,
Niets te zien in zee en lucht,
Dan een eenzaam strandpluviertje,
Dat zijn heil zoekt in de vlucht.
Plots kwam weer dat stemgeluidje,
Zilverzacht uit verre zee:
“Riep je nog eens baasje ?
Riep je, ventje Kneemjemee?”
“Ja ik!” roept verheugd het ventje,
“‘k Dank je voor het geld, zoveel,
Maar ik heb eigenlijk nóg meer nodig,
Voor directeuren en personeel.”
Niets te zien in zee en lucht,
Dan een eenzaam strandpluviertje,
Dat zijn heil zoekt in de vlucht.
Plots kwam weer dat stemgeluidje,
Zilverzacht uit verre zee:
“Riep je nog eens baasje ?
Riep je, ventje Kneemjemee?”
“Ja ik!” roept verheugd het ventje,
“‘k Dank je voor het geld, zoveel,
Maar ik heb eigenlijk nóg meer nodig,
Voor directeuren en personeel.”
“Ga maar! Ga maar!” roept het visje,
‘t Geven kost mij niemendal,
Ga maar gauw naar huis m’n ventje,
Want wat je wilt dat is daar al.”
Thuisgekomen hoort het ventje
Net zo als bij d’eerste keer:
“Man, je moet nog weer eens terug gaan,
We moeten n.l. nog véél meer!”
“Wij zorgen voor zo heel veel kindjes.
“Wij zorgen voor zo heel veel kindjes.
De eigen ouders doen dat niet!
Dus …. hebben wij het geld hard nodig
Anders redden wij het niet!”
En….ofschoon hij nu wat moe wordt
Gaat directeurtje Kneemjemee,
Langzaam rijdend in zijn auto
Wéér naar ‘t visje in de zee.
“Visje!” roept hij reeds van verre,
“‘k Zou’t niet wagen weer zó gauw
En zó véél te komen vragen,
Maar ik moet wel van mijn vrouw!
Kijk, extra geld wil ze nog hebben
’t Is voor de kinderen, dus het moet,
En voor mij een nieuwe auto, want
“‘t Visje,” zegt zij, “is zo goed!”
“Ga maar!” roept opnieuw het visje,
“Och! ik kén die vragen wel,
Je zult thuis reeds alles vinden
Ga maar heen en rij maar snel.”
“Kneemjemee, je moet wéér teruggaan,
Want ik kan met goed fatsoen,
Zó niet naar de conferenties en
Wie moet het management dan doen?!
Gaat directeurtje Kneemjemee,
Langzaam rijdend in zijn auto
Wéér naar ‘t visje in de zee.
“Visje!” roept hij reeds van verre,
“‘k Zou’t niet wagen weer zó gauw
En zó véél te komen vragen,
Maar ik moet wel van mijn vrouw!
Kijk, extra geld wil ze nog hebben
’t Is voor de kinderen, dus het moet,
En voor mij een nieuwe auto, want
“‘t Visje,” zegt zij, “is zo goed!”
“Ga maar!” roept opnieuw het visje,
“Och! ik kén die vragen wel,
Je zult thuis reeds alles vinden
Ga maar heen en rij maar snel.”
“Kneemjemee, je moet wéér teruggaan,
Want ik kan met goed fatsoen,
Zó niet naar de conferenties en
Wie moet het management dan doen?!
Ga het visje nu maar zeggen.
Dat goed management mij nog ontbreekt!
Dat goed management mij nog ontbreekt!
Om hulp te verlenen aan de kind’ren,
Is het geld- en tijdgebrek dat zich wreekt.”
Is het geld- en tijdgebrek dat zich wreekt.”
Kneemjemee kijkt nu zijn vrouwtje
Voor het eerst gramstorig aan,
Maar, hij durft niets te zeggen
En… enfin… hij zal maar gaan.
“Visje!” roept hij reeds van verre
“Visje, visje, in de zee!!”
“Riep je wéér?” vraagt nu het visje
“Riep je, ventje Kneemjemee?”
“Ja ik!” roept beklemd het ventje
“Och visje! Mijn vrouwtje wordt graag verblijd,
Om de kinderen te begeleiden eh….met
Extra managers, geld en tijd?!
‘t Visje gaf niet daad’lijk antwoord,
‘t Was alsof het even dacht,
Maar toen klonk wéér ‘t stemgeluidje:
“Tja dat had ik wel verwacht.”
“Ga naar huis, je zult er alles vinden
Wat zij nodig heeft en vraagt
Ook personeel, slinks en volgzaam,
Alles wat haar hart behaagt.”
Voor het eerst gramstorig aan,
Maar, hij durft niets te zeggen
En… enfin… hij zal maar gaan.
“Visje!” roept hij reeds van verre
“Visje, visje, in de zee!!”
“Riep je wéér?” vraagt nu het visje
“Riep je, ventje Kneemjemee?”
“Ja ik!” roept beklemd het ventje
“Och visje! Mijn vrouwtje wordt graag verblijd,
Om de kinderen te begeleiden eh….met
Extra managers, geld en tijd?!
‘t Visje gaf niet daad’lijk antwoord,
‘t Was alsof het even dacht,
Maar toen klonk wéér ‘t stemgeluidje:
“Tja dat had ik wel verwacht.”
“Ga naar huis, je zult er alles vinden
Wat zij nodig heeft en vraagt
Ook personeel, slinks en volgzaam,
Alles wat haar hart behaagt.”
’t Visje vervulde alle wensen
Telkens weer en jarenlang
Want, Kneemjemee en zijn vrouwtje
Doen alles vanuit ’t kinds belang.
Op een morgen spreekt het vrouwtje,
“Het gaat echt niet naar mijn zin,
Ga wéér naar het gulle visje.
Directeur zijn? ‘t Is mij te min!”
“Zeg maar, dat ik wil regeren,
“Het gaat echt niet naar mijn zin,
Ga wéér naar het gulle visje.
Directeur zijn? ‘t Is mij te min!”
“Zeg maar, dat ik wil regeren,
Over de gezinnen van dit land,
Iedereen moet naar mij luisteren,
Dan zijn we heel-maal uit de brand!”
Iedereen moet naar mij luisteren,
Dan zijn we heel-maal uit de brand!”
Kneemjemee loopt met lome schreden
Nog een keer naar ‘t visje heen,
‘t Was intussen laat geworden,
‘t Strand lag éénzaam en alléén.
Nog een keer naar ‘t visje heen,
‘t Was intussen laat geworden,
‘t Strand lag éénzaam en alléén.
“Visje, Visje,” klinkt het angstig,
Over ‘t water als een kreet.
“Visje, ‘k moet je wéér wat vragen
’t Laatste voor zover ik weet.”
Over ‘t water als een kreet.
“Visje, ‘k moet je wéér wat vragen
’t Laatste voor zover ik weet.”
Plots’ling komt er op het water
Nu een brede rimpelkring,
Wijl het anders kalme visje
Nu heel boos aan ‘t spart’len ging.
Nu een brede rimpelkring,
Wijl het anders kalme visje
Nu heel boos aan ‘t spart’len ging.
En zijn antwoord klinkt heel driftig
Als uit dicht geschroefde keel:
“Man, ga daad’lijk naar je vrouw toe
Zeg haar dit: jij eist te veel!”
Zeg haar, dat ik haar zal leren,
En ook jou m’n beste vrind!
Ga naar huis en ga maar kijken
Hoe je dáár de toestand vindt!”
En ook jou m’n beste vrind!
Ga naar huis en ga maar kijken
Hoe je dáár de toestand vindt!”
Diep verslagen gaat hij henen,
Angstig nu voor dreigend leed,
Hoog in ‘t blauw verdween een kraaitje
Met een aak’lig schorre kreet.
Angstig nu voor dreigend leed,
Hoog in ‘t blauw verdween een kraaitje
Met een aak’lig schorre kreet.
Bij huize “Jeugdzorggrot”
aangekomen
Kijkt hij wat beteuterd rond,
Alle kinderen …. verdwenen!
Hij staat als genageld aan de grond.
En zijn vrouwtje zit te huilen
“Kneemjemee, wat vrees’lijk lot,
Weer, zonder kinderen te moeten wonen
In ons huis “de Jeugdzorggrot”.
Kijkt hij wat beteuterd rond,
Alle kinderen …. verdwenen!
Hij staat als genageld aan de grond.
En zijn vrouwtje zit te huilen
“Kneemjemee, wat vrees’lijk lot,
Weer, zonder kinderen te moeten wonen
In ons huis “de Jeugdzorggrot”.
In het land der blonde duinen
En niet heel ver van de zee,
Demonstreren mensenkinderen:
‘Jeugdzorg?! Héél gauw weg er mee!”
En niet heel ver van de zee,
Demonstreren mensenkinderen:
‘Jeugdzorg?! Héél gauw weg er mee!”
YB
Terug
naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse
Geweldig geschreven dit!!!
BeantwoordenVerwijderenWauw, mooi..t`gaat precies zoals het er staat.
BeantwoordenVerwijderenNu doorgaan met onze missie, ervoor te zorgen dat er inzichten komen in hoe het werkelijk gaat, dat er gevaren kleven aan wat Nederland aan zoveel goeds zou kunnen geven. It's all about the money.
Maar net als k'neemjemee, krijgt de vermoeidheid op zijn tijd de overhand.
Geld geneest een troebele geest niet, en nooit wanneer het zich niet bewust wordt van de uitbuiting die eraan ten grondslag licht. De vermoeidheid slaat dan toe.
Deze versie van Piggelmee kennen mijn kinderen nog niet. Ik zal het ze snel vertellen!
BeantwoordenVerwijderen