dinsdag 31 december 2013

Het schimmenspel van Jeugdzorg

Het werkgelegenheidsbelang, onder de mooipraat van de p.r. vanuit Jeugdzorg, schijnt belangrijker te zijn, vanwege het feit dat politici werkgelegenheid beter snappen dan het schimmenspel van 'jeugdzorg', waar de wetenschappelijke bevindingen NIET gezien worden:
 
Echte diagnostiek-therapeutische zorg is effectiever en uiteindelijk goedkoper dan jeugdzorg dat dwang op speculatieve gronden in zich kent, en we zagen het: dwangzorg is contraproductief, en dus gevaarlijk voor kinderen.


Jeugdzorg is dus speculatief en risicovol, en het diagnostiek-therapeutische alternatief bestaat. Echt! ....

Het lage niveau Jeugdzorg
 

Probleem is echter dat deze meer hoogwaardige (diagnostische) weg tot echte zorg slechts zorgverzekerd zal zijn - vanaf 2015 - wanneer er toestemming is gegeven door het lage niveau van Jeugdzorg.

Mooipraat werd en wordt dus beloond, gefinancierd, omdat men geen diagnostische kennis inhuurt, doch luistert naar mooipraat, belangenbehartiging van jeugdzorgwerkers en goedbetaalde jeugdzorg-bestuurders, luistert naar mooi-voorgestelde, experimentele trajecten zonder grond van evidence-based deskundigheid. Dat is dus speculatief of ondeskundig!

Ook het recht en het toezicht is niet diagnostisch om de mooipraat door te prikken, en dat recht is dus erg krom en schadelijk. Controlemechanismes in Jeugdzorg haperen reeds decennia. Dat is zeer zorgelijk!

Wegbezuinigd
 

j-GGZ wordt wegbezuinigd en weg-geregeld door jeugdzorgniveau....
Dat betekent dat de specialistische kennis zal verwateren en verdwijnen.
Wanneer later blijkt dat Jeugdzorg te slap heeft ingezet, dan zullen er wachtlijsten ontstaan bij de enkele specialisten die dan nog te vinden zullen zijn.
Dit is een onderbelicht risico van de aanstaande Jeugdwet.

Weinigen erkennen dit;

Ja, er zijn wel door anderen verwijten alsof j-GGZ bang is voor hun inkomen, zonder te wegen dat Jeugdzorg niet en j-GGZ wel ethisch onder de WGBO werkt. j-GGZ is veelal beëdigd en werkend onder tuchtrecht; Jeugdzorg niet!

OUDERS:

Men is blind door de mooipraat vanuit Jeugdzorg voor de risico's van deze Jeugdwet. Weinig ouders die de risico's aankaarten bij Eerste-Kamerleden (e-adressen elders op deze blog).

Kennelijk zijn ouders niet doordrongen van het gevaar dat hun kind bedreigt. Kamerleden aanschrijven is een recht; het zijn "volksvertegenwoordigers", die mogen luisteren......
 

Het is werkelijk te hopen dat de Eerste-Kamerleden de gaten (lekken) en de mooipraat rond de jeugdwet in de gaten hebben.

Verwrongen idealisme
 

Het IVRK (artikel 24 over kinderrecht op echte zorg) zou moeten prevaleren boven het verwrongen idealisme van meningenpolitiek die zich steunt op mooipraat vanuit de beroepsgroep jeugdzorg zelf, met negatie van al de andere signalen over een verwrongen jeugdzorg met twee petten op, en de macht van dwang in eigen huis.

Mooipraat door Jeugdzorg, experimentisme van Jeugdzorg, na decennia bewijs dat jeugdzorg zijn belofte niet heeft waargemaakt te professionaliseren tot diagnostisch niveau incl. het consequent verstrekken van de juiste therapie, staat verre af van de wetenschappelijke inzichten die wijzen op de noodzaak om tot het diagnostisch niveau van medisch-academisch gevormden te komen.

Mooipraat zou geen grond tot meningenpolitiek mogen zijn, waar er wetenschappelijke feiten liggen die anders duiden dan het niveau van Jeugdzorg te bestendigen.

Het speculeren van Jeugdzorg
 

Het speculatieve in Jeugdzorg dient een eind te krijgen. Want het schaadt meer kinderen dan er mishandelde kinderen gevonden en echt geholpen worden.

De mooipraat is uiteraard de aandacht te laten richten op het vinden en helpen van mishandelde kinderen, doch de praktijk is dat dezen niet gevonden worden, maar gewone kinderen te vaak (en veel meer in aantal dan de bedoelde groep) in contraproductieve dwang-zorg belanden, onder het mom dat 'te voorzien is dat het kind in een bedreigende situatie zou kunnen belanden', zoals het staat in BW1:254, lid 1.
 
Een wet met grote vaagheden om tot speculatieve hulp te komen, en waarvan bewezen is dat driekwart geen verbetering door de dwangzorg (OTS/UHP) heeft ondervonden.

Tijdsdruk en PR

Zal de tijdsdruk en de laatste woorden vanuit de p.r.-belijdende jeugdzorgbestuurders voldoende zand in de ogen strooien van deze Eerste Kamer?...

Zal het vergaan zoals met de invoering van de Euro?

Zal een "Steur-diagnose" in Jeugdzorg voldoende kanker en infecties herkennen om het kind te beschermen tegen de beroepsdrang tot "werkgelegenheids-heldendom", de eigen werkgelegenheid?

Zullen de sociaal werksters van Jeugdzorg voldoende zelfreflectie hebben om tot inzicht te komen dat ze geen diagnostische kennis hebben om zelf de case volledig en integraal te overzien en doorverwijzen naar een echte diagnost of therapeut? 
 

Of, zoals te verwachten is, zal deze in wanen wentelende beroepsgroep vertrouwen dat een blind team op de signalen via via van derden een diagnose kunnen vellen? (Echte, beëdigde, BIG-geregistreerde diagnosten mogen geen gevolg-hebbende diagnose stellen zonder de cliënt zelf te hebben onderzocht. Jeugdzorg doet het wel zo!).
 

TS (teamlid JDH)

Door Jeugdzorg onder de armoedegrens

Aardige  berekening: 



Dus bij 2 kinderen UHP, gaat het gezin naar de armoedegrens!
En bij 3 kinderen UHP, wat dan???


http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.nl/2013/12/de-jeugdwet-en-het-geld.html

Artikel 7.1.1 Uitvoeringsbesluit bij de Jeugdwet (concept 2013)
1. De hoogte van de ouderbijdrage als bedoeld in artikel 8.2.1 van de [Jeugd-]wet is:
a. indien het verblijf gedurende het etmaal betreft:


1°. van een jeugdige van 0 tot en met 5 jaar: € 73,75 per maand;
2°. van een jeugdige van 6 tot en met 11 jaar: € 101,41 per maand;
3°. van een jeugdige van 12 tot en met 20 jaar: € 129,06 per maand;
b. indien het verblijf gedurende een deel van een etmaal betreft: de helft van het voor de jeugdige ingevolge het eerste lid geldende bedrag per maand.

2. Bij regeling van Onze Ministers worden de bedragen, genoemd in het eerste lid, onder a, jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex.

NB: Ouders zijn dus geen bijdrage verschuldigd wanneer men vrijwillig afstand doet van hun kind volgens artikel 8.2.1: lid 2.
 
Voor laagbetaalden kan dit in Jeugdzorg een chantagemiddel zijn om onder de druk en beweringen vanuit Jeugdzorg als ouders afstand te doen van hun kind, dat d.m.v. suggesties en insinuaties door de jeugdzorgwerker uithuis is geplaatst. Dit komt nogal eens voor als verkapte vorm van 'valse adoptie' ofwel het door de gezinsvoogdij beloven aan de pleegouders dat het kind tot z'n 18 daar mag blijven; en wel met meenemen van de pleegzorgvergoeding, wat tevens perspectief biedt aan jeugdzorg op subsidie totdat het kind 18 is geworden.

Als er later dan weer rechtszittingen zijn, kan Jeugdzorg valselijk beweren dat ouders vrijwillig de kinderen uit huis hebben laten plaatsten en uiteraard zullen ze daarbij de financiële dwangconstructie voor de ouders bij deze ‘keuze’ niet noemen.
 

maandag 30 december 2013

Eerste Kamer nog lang niet overstag

http://www.trouw.nl/tr/nl/4656/Jeugdzorg/article/detail/3567051/2013/12/23/Eerste-Kamer-wil-meer-duidelijkheid-over-Jeugdwet.dhtml 

De Eerste Kamer is nog lang niet overstag voor de nieuwe Jeugdwet die van het kabinet per 1 januari 2015 moet gaan gelden.
Veel fracties willen meer duidelijkheid van de staatssecretarissen Martin van Rijn van VWS en Fred Teeven van Justitie. De fracties hebben maandag tientallen vragen naar de bewindslieden gestuurd.
Eerder spraken jeugdrechters zich uit tegen de nieuwe wet omdat die te ingewikkeld is op bepaalde vlakken.
Volgens hen bestaat bijvoorbeeld het risico dat jongeren in een gesloten inrichting worden opgenomen terwijl een andere vorm van uithuisplaatsing beter is.
Psychiaters en psychologen, maar ook gemeenten en de artsenfederatie KNMG maken zich eveneens zorgen over de uitvoerbaarheid van de wet, de te leveren zorg en de kosten daarvan.

De perverse prikkels in de Jeugdzorg

Meer over geldstromen bij BJZ 


De ellende ontstond volgens mij (deels) in 2009, toen een nieuw financieringsplan van start ging en de jeugdzorg zelf mocht aangeven hoeveel zij wilden hebben. Dit plan omvatte een jaarlijks een uitbreiding van de budgetten  en BJZ kreeg meer vrijheid om ermee te doen wat zij wilden.  Deze blanco cheque, in combinatie met de evidente chaos die er bij jeugdzorg heerst (zie o.a. rapport van commissie Samson), is natuurlijk een hemel op aarde voor perverse lieden, inclusief  de kinderhandelaars.... 

Prognoses

De financiering van de jeugdzorg voor de provincies en de drie grootstedelijke regio’s wordt vanaf 2009 op een nieuwe leest geschoeid.

In de nieuwe systematiek krijgen zij een budget dat rekening houdt met de prognoses van de vraag naar jeugdzorg. Provincies krijgen meer mogelijkheden om eigen accenten te leggen in hun jeugdbeleid.  

Dat is een van de doelen van minister Rouvoet, die de nieuwe financieringssystematiek in 2009 wil laten in gaan. Het voorstel voor de wijziging in de financiering van de provinciale jeugdzorg is inmiddels door de ministerraad aangenomen. De provincies schatten dat ze komende jaren structureel 188 miljoen euro nodig hebben. Het IPO (Interprovinciaal Overleg) heeft, in aanloop op de begrotingsbehandeling voor het ministerie van Jeugd en Gezin, een brief naar de Tweede Kamer gestuurd.  

Sterke groei

Daarin maakt de koepelorganisatie duidelijk waarom er: ‘Duurzame investeringen nodig zijn. Die investeringen vergen 123 miljoen euro meer dan de incidentele middelen – 65 miljoen – die het kabinet voor 2008 heeft toegezegd’. Het IPO geeft in de brief aan dat de jeugdzorg ook volgend jaar een sterke groei laat zien.  

Ten opzichte van 2006 stijgt aantal aanmeldingen van kindermishandeling met 60 procent. Verder groeit het aantal geaccepteerde aanmeldingen voor Bureau Jeugdzorg met 23 procent en het zorgaanbod met 11 procent. De nieuwe financieringsmethodiek brengt een nieuw – onafhankelijk - adviesorgaan voort: het Adviesorgaan Financiering Jeugdzorg (AFJ).  http://www.rijksoverheid.nl/nieuws/2007/11/09/vanaf-2009-nieuwe-financiering-jeugdzorg.html

Dat gaat adviseren over de hoogte van het totale budget aan minister Rouvoet voor Jeugd en Gezin en aan het Interprovinciaal Overleg (IPO). Ook adviseert het AFJ over de verdeling van het budget over de 12 provincies en de drie grootstedelijke regio’s: Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. 

“Provincies, waar meer vraag is naar jeugdzorg, krijgen meer geld. Als de provincies geld overhouden dan mogen ze dat houden, maar moeten dat geld dan de komende jaren binnen de jeugdzorg besteden. Komen provincies geld tekort, dan moeten ze dat uit eigen middelen aanvullen."
WN

Redactie jeugdzorg Dark horse: zie onderstaande mail-correspondentie met Nine Kooiman.


E-mail van Nine Kooiman 11 oktober 2011 

Van Nine Kooiman (SP)

From: n.kooiman@tweedekamer.nl
Date: Tue, 11 Oct 2011 21:23:59 +0200
Subject: RE: Quota pleegzorg


Beste Sven,

Bedankt voor je mail, je zorgen kan ik mij goed voorstellen. Ik deel je zorgen dat we altijd moeten voorkomen dat kinderen uit huis worden geplaatst. Het is voor kinderen ook een traumatische gebeurtenis om niet bij zijn/ of haar ouders te kunnen opgroeien. Dat ben ik helemaal met je eens. Dat je zorgen hebt op de manier van financieren kan ik ook nog wel begrijpen, alleen denk ik dat wij daarin anders naar dit probleem kijken. Mijn grootste zorg is dat provincies vaak eisen van jeugdzorginstellingen dat zij productie draaien. Anders krijgen zij het jaar daarop minder begroot. Alleen kinderen zijn geen product en zo moet je naar mijn idee dus ook niet naar kijken. Helaas is de realiteit vaak anders.
Alleen trek ik niet de conclusie die u trekt. Er staan helaas nog heel veel kinderen op een wachtlijst voor pleegzorg. Dat er geacht wordt van een instelling om zoveel mogelijk kinderen te helpen, kijk dat kan ik mij wel voorstellen. Maar ben het met u eens dat we beter kunnen voorkomen, ook daar moet de provincie geld voor beschikbaar stellen. Bijvoorbeeld voor eigen kracht conferenties of meer tijd voor hulpverleners om in het gezin te kijken wat de mogelijkheden zijn. Dank voor het delen van deze informatie.


Met vriendelijke groet,
Nine Kooiman
SP Tweede Kamerlid
Woordvoerder Jeugd en Justitie

Twitter: @ninekooiman
Kijk ook eens op:
www.sp.nl/jeugd en www.sp.nl/justitie 

zondag 29 december 2013

De twee gezichten van de 'hulpverlener'

http://www.socialevraagstukken.nl/site/2013/12/20/fouten-erkennen-jeugdzorg-kan-beter-redenen-van-onvrede-onder-ogen-zien/
 
Fouten erkennen? Jeugdzorg kan beter redenen van onvrede onder ogen zien

Het publieke debat over de jeugdzorg is niet altijd even constructief, schreven Erik Gerritsen en Jasper Zuure recent. Het is moeilijk om het daarmee oneens te zijn. Wat echter ontbreekt, is een reflectie op de oorzaken. We moeten dieper kijken om de redenen van de onvrede te doorgronden. 

Naar mijn oordeel maken drie nauw samenhangende factoren de jeugdzorg bij uitstek kwetsbaar. Ten eerste dat bureau jeugdzorgbestuurders te vaak pretenderen ‘de’ oplossing te kennen voor allerhande mediagenieke incidenten. Ten tweede dat bureau jeugdzorg-medewerkers gewrongen zitten in een complex samenspel van vrijwillige en verplichte zorg. En ten derde dat de opdracht en taken van bureau jeugdzorg te vaag zijn.

Jeugdzorg-bestuurders propageren maar al te vaak oplossingen van het kordate type. Zo pleitte Erik Gerritsen van bureau Jeugdzorg Amsterdam een tijd terug voor gedwongen anticonceptie bij risicomoeders en Jan-Dirk Sprokkereef, bestuurder van Bureau Jeugdzorg in Utrecht, voor een psychologische test bij ouders in vechtscheiding situaties.

Zo rolden de voorbije jaren herhaald ‘oplossingen’ voor doorgaans acute en in de media breed uitgemeten problemen over tafel. Vanuit een politiek oogpunt zeker begrijpelijk. 

Mediagenieke oplossingen gaan voorbij aan de complexe praktijk
 
Echter, het probleem is dat dergelijke voorstellen voorbij gaan aan de complexiteit van het werk zelf. Wie met de voeten in de klei staat, weet dat er geen eenvoudige oplossingen zijn voor deze problemen. Voordat een vrouw zwanger wordt accuraat inschatten of zij negen maanden later inadequaat zal ouderen, is onmogelijk. Risico inschatten kan immers enkel goed op de korte termijn. Een psychologische test voor ouders in een vechtscheidingen? Het klinkt mooi, maar die is er gewoonweg niet. 

Januskop

Jeugdzorgmedewerkers zijn niet geholpen bij dergelijke uitspraken. Waar het hen om gaat, is vertrouwen opbouwen. Zij moeten met beschadigde gezinnen een band weten te creëren zodat die tot oplossingen gestimuleerd worden. Dat kan enkel lukken als die gezinnen weten dat ze ruimte krijgen. Ruimte om de voor hen passende oplossing te kiezen, tegelijk ook ruimte om te falen. Daarbij hoort een hulpverlener die hen ruimte kan geven, niet één van wie verwacht wordt met kordate oplossingen te komen als het even tegenzit. (Januskop)
 
Hulpverlener zit tussen vrijwillige en verplichte hulp

Vertrouwen groeit het best binnen een vrijwillig kader. De jeugdzorghulpverlener zit echter onvermijdelijk ook in de rol van ‘verplichte hulp’-verlener. Van hem of haar wordt verwacht dat er ingegrepen wordt als het misgaat. Een gezin moet dus vertrouwen opbouwen met iemand die, als het naar diens oordeel niet goed gaat,naar de rechter kan stappen. De persoon waar je je helemaal aan overlevert, kan ineens een arm van de wet worden. Omdat ouders dit onvermijdelijk als druk ervaren, schuurt dit met de vertrouwensrelatie.

Jeugdzorgmedewerkers bevinden zich hierdoor in een niet benijdenswaardige positie. Ze moeten en willen helpen, maar zijn tegelijk ook verplicht om in te grijpen als het naar hun oordeel niet goed gaat. 

Door incidenten uit het verleden is die verplichting niet vrijblijvend. Daarenboven voeren ze een vak uit waar geen gedegen opleiding voor bestaat. Daarom is het niet verwonderlijk dat de Kinderombudsman in zijn recente rapport over feitenonderzoek in de jeugdzorg grote nadruk legt op professionalisering. Jeugdzorghulpverleners moeten al doende leren.

Dat de media met grote regelmaat over de jeugdzorg walst, is onvermijdelijk. De jeugdzorghulpverlener kan het onmogelijk altijd goed doen. Naderhand beschouwd heeft men altijd wel eens te snel gehandeld, is een kind ongeoorloofd uit huis geplaatst. Of heeft men iets gemist en is er een incident geweest. Een kwetsbaar weerloos kind is niet voldoende in bescherming genomen. Terwijl wordt verwacht dat de hulpverlener zijn ‘verplichte’ kaart op exact het juiste moment weet te trekken.

Taakomschrijving jeugdzorgmedewerkers is onduidelijk 

Jeugdzorghulpverleners opereren op het snijvlak van vrijwillig-verplicht. Uit de huidige taakomschrijving van bureau jeugdzorg is dat bij lange na niet duidelijk. Ondermeer omdat bureau jeugdzorg ook indicatietaken uitvoert in het vrijwillige veld. Dit doet ze naast taken in het strikt verplichte veld, zoals reclassering.  

Deze takenvariatie is verwarrend, voor medewerkers, maar meer nog voor gezinnen. Voor deze laatste is het immers van cruciaal belang te weten wat de bevoegdheden zijn van de hulpverleners waar ze mee te doen hebben.
De transitie van de  jeugdzorg naar gemeenten zal deze verwarrende situatie enkel maar bestendigen, en wellicht nog versterken.  

De vrijwillige hulpverlening,ondermeer de GGZ, dreigt in deze onduidelijkheid te worden meegezogen. Ondermeer omdat het beroepsgeheim onder druk staat.  

Dat beroepsgeheim garandeert thans dat ouders en kinderen hun informatie in vertrouwelijkheid delen (Wet op de Geneeskundige Behandelovereenkomst – WGBO). De WGBO beschrijft ondermeer helder wie inzage heeft in dossiers en in welke omstandigheden dit beroepsgeheim gebroken kan worden. 

De nieuwe Jeugdwet beoogt hierin verandering te brengen. Integrale hulp is een speerpunt van de transitie. Men beoogt dit te bereiken door één toegangpoort te creëren, de sociale wijkteams. Generalisten en specialisten moeten daar zoveel mogelijk in samenwerken. Men droomt van één dossier. Eenieder die jeugdhulp biedt moet informatie kunnen inzien. Die komt dus hoogstwaarschijnlijk ook terecht bij medewerkers die geen omschreven beroepsgeheim kennen. Waardoor vrijwillig bekomen informatie dreigt te worden gebruikt in het verplichte kader. 

We moeten de drie oorzaken van het probleem erkennen
 
Dat de media overgevoelig is voor incidenten in de jeugdzorg is zeker waar. Dat de jeugdzorg meer moet toegeven als er fouten zijn opgetreden, evenzeer. Dat zal echter niet de oplossing brengen. De oplossing komt er pas als we de oorzaak van het probleem erkennen, namelijk de uitingen van jeugdzorgbestuurders bij incidenten,de verstrengeling van vrijwillige en verplichte zorg en de onduidelijke opdracht van jeugdzorg. 

Toekomstig beleid moet erop gericht zijn dit weg te werken. Dat gebeurt helaas nu niet, de Jeugdwet zal deze situatie op zijn best bestendigen. Onderscheid tussen vrijwillige en verplichte zorg dreigt echter nog meer te verwateren. Het zal de rechtspositie van gezinnen, ouders en kinderen, en de kwaliteit van zorg niet ten goede komen. Temeer daar de regie meer dan voorheen bij de overheid, in de toekomst dus de gemeenten, komt te liggen. 

Prof.dr. Robert Vermeiren is hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie en directeur patiëntenzorg bij Curium-LUMC en hoogleraar forensische kinder- en jeugdpsychiatrie aan het VUMC. 

Noot: 

In België regelt een nieuw decreet vanaf januari 2014 integrale jeugdhulp. Aan deze verandering is geen jarenlang debat voorafgegaan, en wordt ruim gedragen. De reden is simpel. Het gezin staat in deze regelgeving echt centraal, jeugdhulp wordt helder gedefinieerd, en er wordt duidelijker onderscheid gemaakt tussen vrijwillig en verplicht.  

De kinderpsychiatrie blijft bovendien in de zorgverzekering. Zelf heb ik in Vlaanderen in een dergelijke positie vanuit de forensische jeugdpsychiatrie op een goede wijze samengewerkt met de Vlaamse jeugdzorg. Het is een voorbeeld van een inhoudelijk gestuurd gezinsgericht model.

Kritiek op wetsvoorstel Jeugdwet

Wetsvoorstel EK 33.684,A    ((Uitvoeringsbesluit Jeugdwet, UvbJw))   

Artikel 2.1 (t.a.v. Gemeenten)

1. Ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van de wet, draagt het college {van B&W} zorg voor de beschikbaarheid van relevante deskundigheid met betrekking tot:

a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden

    bedreigd;
c. taal- en leerproblemen;
d. somatische aandoeningen;
e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen; en
f. kindermishandeling en huiselijk geweld. 

“Beschikbaarheid van relevante deskundigen” c.q. ‘specialisten’:

Specialistische zorg kan NIET decentraal worden geregeld! Een jeugdige die langs verschillende stappen of schijven telkens weer zijn verhaal moet doen en onnodige onderzoeken moet volgen om uiteindelijk, naar het hoopt, bij de toegesneden specialist te komen, zal eerder geneigd zijn af te haken dan bij de juiste specialist komend nog gemotiveerd te blijven voor eventueel nodige therapie. 

De stappen via het niveau sociaal werk van jeugdzorg, dat door gemeenten wordt ingekocht, is te soft en niet passend bij psychologische of psychiatrische problematiek. Jeugdzorgwerkers zijn niet medisch-academisch opgeleid. 

De problematiek kan eerst lijken op opvoedingsproblemen (ouders krijgen de schuld) of op een gedragsverandering die verontrust, maar waar nog geen specialistische hulpvraag bij ontwikkeld is; daar zal Eigen Kracht of dwangzorg worden ingezet, zonder diagnose. Gedragsstoornissen zijn niet met OTS (Ondertoezichtstelling) en uithuisplaatsen op te lossen, en gedragsveranderingen door somatische of infectueuze oorzaak zullen niet met passende medicatie worden behandeld door jeugdzorg. OTS of Eigen Kracht is geen antibioticum. 

Drie op de vier kinderen die bij jeugdzorg in dwangzorg binnen geraken, passen daar niet, is een wetenschappelijke schatting op basis van de huidige jeugdzorg. 

Veel “ouders met OTS” zijn bekwame, bezorgde ouders; er bevinden zich zelfs pedagogen onder hen, maar zij krijgen het stempel van ‘pedagogisch onbekwaam’ door onjuiste  beweringen door jeugdzorgwerkers, zo bevestigt het onderzoeksrapport van de Kinderombudsman {in noot1: http://www.dekinderombudsman.nl/92/ouders-professionals/publicaties/rapport-is-de-zorg-gegrond/?id=325 }.

Voorbeeld: geadopteerde èn adoptiegezin vragen na weglopen om een adoptiedeskundig onderzoek en hulp; de jeugdzorg daarentegen vraagt uithuisplaatsing aan (beschuldigend) en geeft geen toegang tot een adoptiedeskundige, en zelfs geeft de gezinsvoogd geen juiste gegevens door aan een ingekochte algemene psychologe van BJZ, zodat het anderhalf jaar duurde voordat met een kort geding door de ouders alsnog het recht op passende diagnostiek werd opgelegd aan jeugdzorg. De geadopteerde (dan 18+) heeft inmiddels afgehaakt en ziet het adoptiegezin niet meer en raakte in de WAjong. 

 
Artikel 3.1.1

1. Als certificerende instelling wordt aangewezen een instelling die:

a. rechtspersoonlijkheid heeft;

b. onafhankelijk is;

d. beschikt over voldoende deskundigheid en toerusting om de uitvoering van de taken naar behoren te vervullen;

Is een gecertificeerde instelling zoals Bureau jeugdzorg (in vervolg) “onafhankelijk” wanneer het een ingang, maar ook juridische gezinsvoogdij onder één dak heeft? Neen.


Kosten gestegen

Van 2005 tot 2012 zijn deze jeugdzorgkosten met 50% gestegen. De roep om ‘waarheidsvinding’, meer werken op diagnostiek niveau en met oog voor de gevolgen in de ervaringswereld van de opgroeiende onder dwangzorg is groot en de Kinderombudsman heeft fouten in de beweringenopzet van jeugdzorg-rapportages onderkend. Het “in veiligheid stellen van het kind” in de ogen van het sociaal beroepsniveau van jeugdzorg wordt door de jeugdige niet als ‘veilig’ ervaren, maar geeft een gevoel van ontheemd zijn. 

Mary Dossier en anderen hebben bevonden dat pleegzorg gevaarlijke risico’s met zich meebrengt:  https://www.dropbox.com/s/yl5dvblrrw3mvdi/GEHECHTHEID%2C%20diagnostiek%20en%20Jeugdhulp.pps .  Joseph J. Doyle (2007, http://www.mit.edu/~jjdoyle/doyle_fosterlt_march07_aer.pdf) vond dat het kind beter passende hulp via thuis kan krijgen, effectiever, dan hetzelfde kind in pleegzorg, met alle risico’s van dien; pleegzorg geeft hogere kans op seksueel misbruik, criminaliteit, tienerouderschap, loyaliteitsproblematiek, secundaire onveilige gehechtheid (FJR 2012/95), verslavingen, en latere minderwaardigheidsbeleving. 

Jo Hermanns


Ook prof. Jo Hermanns vond in Zeeland dat hulp in de thuissituatie effectiever werkte en de uithuisplaatsingen met meer dan 50% verminderd konden worden.  

In hoeverre is een instelling met twee petten op, waaronder de  juridiserende (BW1:254, 261, 266) gezinsvoogdij, “voldoende deskundig” en “toegerust om de uitvoering van de taken naar behoren te vervullen” wanneer er zoveel kritiek is over het onderzoeksniveau van het jeugdzorgwerk? Jeugdzorg voldoet niet aan de eisen. 

Jeugdzorg zou, indien zij blijft voortbestaan, enkel mogen doorverwijzen naar meer deskundigheid. Zij zouden niet, zoals nu het geval is, de toegang tot dwangzorg mogen beheren door bij de rechter dwangmaatregelen aan te kunnen vragen zonder eerst degelijk, specialistisch onderzoek naar het kind, door een deskundig behandelaar of arts. 


Dwang

Dwang in jeugdzorg werkt volgens prof. Carlo Schuengel contraproductief (https://www.dropbox.com/s/n4erkb54uf4lzbp/2013.PPS%20C.Schuengel%20-%20dwang-gevolgen.pdf).

Hoe kan de welhaast verzwegen overgang tot dwangzorg-aanvragen beveiligd worden door integrale en open diagnostieke deskundigheid, waar deskundigen niet af moeten gaan op gegevens verstrekt door het niveau jeugdzorg, maar dezen de cliënt en gezins-dyade zelf onderzoeken? 

Behoren de ouders, waar jeugdzorg wil dat dwang zal worden ingezet, de onderzoeksvragen te ratificeren of in dit stuk met onderzoeksvragen (en niet er ergens achteraan geplakt als een zoekplaatje) zelf aanvullende onderzoeksvragen te mogen inleveren? 

Moet de beroepseis (opleidingseis) niet minimaal op het niveau orthopedagogie liggen (medisch-academisch)? De antwoorden zouden “ja” dienen te zijn. 


Hoeveel kinderen zullen al die tijd lijden wanneer de periode van certificering hard “vijf jaar” zal bedragen en er onvrede is met de kwaliteit? 

Voorbeeld: Moeder en kind hebben last van jeuk; de invallend huisarts vindt niets en doet een AMK-melding dat moeder zeurt; ook al bleek na bouwkundig onderzoek dat glaswol voor jeuk zorgde (iets waar volgens de ARBO werknemers voor beschermd dienen te worden), het jonge kind werd uithuis geplaatst met de bewering alsof de (intelligente) moeder aan wanen zou lijden en een bedreiging zou vormen; de psychiatrische rapporten die het tegendeel aantoonden, werden door jeugdzorg onder tafel gewerkt; de kinderrechter accepteerde dat; het kind werd van het ene pleeggezin naar het volgende gestuurd alsof dat goed zou zijn. In één pleeggezin kwam het kind van 6 in aanraking met seksueel betasten. De rechter gaat af op wat Jeugdzorg adviseert, ook al is dat fout en onpedagogisch.

 
Artikel 3.1.5 (maar ook 3.1.6) 

1. Indien naar het oordeel van Onze Minister van Veiligheid en Justitie de certificerende instelling haar taak niet naar behoren vervult, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie de noodzakelijke voorzieningen treffen.

2. De voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, worden niet eerder getroffen dan nadat de certificerende instelling in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie te stellen termijn alsnog haar taken naar behoren uit te voeren.

Hoe vaak verstrekt jeugdzorg niet slechts een selectie uit het dossier aan de inspectie, en ziet de inspectie (namens de minister) wel individuele details, met diagnostische kennis beschouwend? De ervaring is dat ontlastende stukken worden weggehouden en de details niet worden onderkend door het toezicht. Het toezicht om falen te ontdekken faalt. 

Ook de (dure) rechter als kwaliteitscontrole-mechanisme is te goedgelovig in de jeugdzorggegevens en -inzet; de rechter is immers geen diagnost èn op dit soort rechtszittingen achter gesloten deuren mogen geen getuigen, deskundigen of ondersteuners van het gezin in de rechtszaal hun verhaal doen. Jeugdzorg is tegenpartij (van ouders/verzorgers van het kind) en niet in de eerste plaats gezinsondersteuner. 

Een tijdrovende klachtenprocedure is geen gevolg-hebbend controlemechanisme, en kan slechts met mondjesmaat een nietszeggend excuus opleveren. Al die tijd kan een kind lijden onder het mogelijk niet passende en te corrigeren dwangtraject.

Omdat de gemeente verantwoordelijk is voor de zorg en hulpverlening dient de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te gelden, ook ten aanzien van de hoofdstukken bezwaar en beroep en het klachtrecht, daar dit uitvoeriger en gedetailleerder aldaar beschreven staat dan in de jeugdwet. Per instelling dient het voor het gezin duidelijk te zijn waar welke verantwoordelijkheid ligt om een juist-gericht bezwaar of klacht te kunnen indienen. 

Minimaal dient n.a.v. Beschikkingen, Wbp en WOB de Awb afdeling 2.1 (doorzendplicht, verbod op vooringenomenheid, geheimhoudingsplicht), art.3:45 (vermelding bezwaarmogelijkheden), afdeling 3.7 (art. 3:46–48: deugdelijke en herkenbare motiveringsplicht, spoed), Hoofdstuk 6 (bezwaar en beroep), 7 en 9 (klachtrecht) te gelden.

Termijnen ter correctie dienen korter te zijn dan vier weken, omdat wachten een kind te lang kan duren, zeker waar de hulpverlening verkeerd is afgestemd. 

Voorbeeld: Ouders klagen dat de gezinsvoogd geen gehoor geeft op onderbouwde zorgen en motivatie van ouders; er wordt eerst verwezen naar een andere instelling; na maanden wordt het afgedaan alsof de ouders niet meewerkten; na ruim een jaar bleek de klacht niet officieel ingeschreven te zijn; de gezinsvoogd heeft de gedragsdeskundige weggehouden van de teambespreking en de eerste aanwijzingen van de deskundige naast zich neer gelegd. De passende zorg kwam te laat, met alle gevolgen vandien.

 
Artikel 4.2.1 en 4.2.2

1. De gecertificeerde instelling {met dwangzorg} wijst binnen vijf dagen nadat … …. 

2. Deze mededeling vermeldt tevens:  …. ….

Behoort de mededeling niet ook de rechten van het gezin te vermelden, voor het geval de dwangzorg naar inzicht der gezinsleden niet de passende zorg zou zijn? Ja. Zowel klachtrecht, melden naar inspectie als een mogelijke correctieve rechtsgang. 

BW1:257 dient inhoudt te krijgen, en dient gesanctioneerd te worden tot nakoming. 

Voorbeeld: De ouders vragen om het Plan van Aanpak, hulpverleningsplan (waar de inbreng van ouders was weggelaten) en inzage in het dossier. Na verstrijken van termijnen wil de gezinsvoogd eerst in gesprek gaan, maar zonder dat er een vertrouwenspersoon bij mag zijn; uiteindelijk is na driekwart jaar er een rechter bij nodig om jeugdzorg –ongesanctioneerd– aan te bevelen het gevraagde te verstrekken, wat nog eens een half jaar duurde. Het kind zat, zo bleek zoveel later, in een verkeerd behandeltraject. Ouders moeten het recht op BW1:247 behouden om de zorg te kunnen controleren.

 
Artikel 4.2.4 

1. De gecertificeerde instelling stelt uiterlijk zes weken nadat de voogdij aan haar is opgedragen, de minderjarige onder haar toezicht is gesteld of zij is belast met een taak tot uitvoering van jeugdreclassering en zij hiervan in kennis is gesteld, een plan van aanpak vast. 

2. Het plan van aanpak vermeldt welke jeugdhulp voor de jeugdige nodig is. …..

4. Zo vaak als noodzakelijk, doch ten minste één maal per jaar wordt bezien in hoeverre het plan van aanpak bijstelling behoeft.

 ...zes weken “nadat de (gezins)voogdij aan haar is opgedragen”….:  De voogdij mag niet verward worden met de juridische gezinsvoogdij. 

Het komt vaak voor dat het hulpverleningsplan vaag is en langer op zich laat wachten dan 6 weken. Een niet-diagnostisch plan is veelal te vaag tot gebruik ter verbetering van de hulpinzet. Overtreding van deze termijn is niet gesanctioneerd ten behoeve van de inzet van ouders. 

Eigenlijk zouden de eerste termijnen niet langer mogen zijn dan 3 maanden, omdat er niet te lang doorgemodderd kan worden zonder diagnostieke inzet en therapie die daarop is gebaseerd. Vaak heeft jeugdzorg na een jaar nog geen therapie weten in te zetten. Dit mag als bedreiging door jeugdzorg voor de ontwikkeling van het kind gezien worden. Korte termijnen in het eerste jaar zorgt ervoor dat rechterlijke controle of de dwangmaatregel wel helpt, en tot passende hulp leidt. 

Voorbeeld: Na lang wachten door ouders bleek het hulpverleningsplan/Plan van Aanpak, zogenaamd door een computerstoring, niet te zijn gemaakt binnen ruim 8 maanden. De ouders hebben er wel tijdig om gevraagd. We ontdekten uiteindelijk een uitdraai van 6 maanden oud, maar die was niet af. Ouders wordt informatie achtergehouden om de wil van de gezinsvoogd door te zetten, zonder dat de ouders kunnen procederen ter weging of de inzet steekhoudend is. 

 
Artikel 5.1.1 

1. Een gesloten accommodatie is geschikt om: 

a. te voorkomen dat daar geplaatste jeugdigen zich ontrekken of onttrokken worden aan de jeugdhulp die nodig is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen, en 

b. daar geplaatste jeugdigen te doen verblijven in een veilige, beschermde omgeving, die geborgenheid en voldoende privacy biedt.

 b. De eis tot “veilig verblijf” is te vaag, gezien bijvoorbeeld de bevindingen van psychiater dr. Theo Doreleijers waar 90% van de meisjes het naderhand slecht verging; het bleek dat ze geen zorg op diagnostisch niveau hebben verkregen. Toevoegen: “Een gesloten accommodatie is geschikt: 

c. om de daar geplaatste jeugdige naar aanleiding van een diagnose de juiste therapeutische behandeling te doen leveren.”

Voorbeeld: Een gewone, lastige puber kreeg geen diagnose en geen behandeling daarop, en geraakte in de prostitutie. Volgens o.a. J.J. Doyle jr. is de kans daarop aanzienlijk door pleegsettingen.
 

Hoofdstuk 6 Gegevensverwerking, privacy en toestemming 


De Wet bescherming persoonsgegevens dient te prevaleren. 



Minimaal dient een instelling eerst de ouders te verzoeken om toestemming om gegevens te mogen opvragen.

Roddels binnen een gemeente kunnen snel gaan, en mensen beschadigen.

Ouders kunnen zo geënthousiasmeerd worden zelf deskundiger hulp in te roepen dan jeugdzorg en ronddwalen van informatie te voorkomen. 

Een professional (betekent ‘broodverdiener’) is nog geen deskundige. Uithuisplaatsen is geen therapie. 

Artikel 6.2.1 

3. Een aansluiting als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt vermoed voldoende zorgvuldig en veilig te zijn als het voldoet aan de eisen zoals deze zijn uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut in de NTA 8023, Maatschappelijke zorg – Informatiearchitectuur in de jeugdsector – Deel 1 : Landelijke verwijsindex risicojongeren.

 Dit lid 3 mag eisen in plaats van vermoeden. Met sanctionering! 

Voorbeeld: Ouders trachtten te achterhalen of de opgedrongen hulp wel juist gegrond was; ze stuitten op te vage wetgeving om de jeugdzorg voor fouten aansprakelijk te stellen. De wet was te vrijblijvend. 

Paragraaf 7.1 Ouderbijdrage

Het is reëler om de bijdragen inkomensafhankelijk te maken. Lage inkomens worden relatief meer gestraft door nominale bedragen. 

Artikel 8.1  (§1)

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning wordt als volgt gewijzigd:

Voor beleid en voor ouders dienen ook vast gelegd te worden, c.q. vermeld te worden:

- BIG-registratienummer van behandelaar (of opleidingsniveau bij sociaal werkers en lager),

Artikel 6.2 

1. Het college draagt er zorg voor dat ten behoeve van het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling voldoende deskundigheid beschikbaar is op gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is in ieder geval een arts met deskundigheid op het gebied van kindermishandeling beschikbaar.

De “arts met deskundigheid…” moet wel zelf de cliënt onderzoeken, de beroepsethiek volgend. Deze arts dient zoals gewoon onder de beroepscode te werken en dus onder het tuchtrecht aansprakelijk gesteld te kunnen worden. De praktijk is dat er veel fouten worden gemaakt waardoor onnodig kinderen worden belast en getraumatiseerd. Onnodig oppakken wegens een uithuisplaatsing die de beslissing van deze AMHK-arts kan hebben, met politie en dwang, kan beschadigend werken, zo is vastgesteld. 

De diagnostieke drempel is gewenst. Een lager niveau kan somatische en infectueuze oorzaken over het hoofd zien en te veel aan oorzaken bij ouders veronderstellen. 

Tevens wil ik deze inbreng plaatsen onder het gestelde in https://www.dropbox.com/s/4khm6nj3fhnoxmw/2013.11.11%20EersteKamer%20Jwet-gaten.pdf .

Hierin wordt onder meer verwezen naar en genoemd enige wetenschappelijke bevindingen die adviseren om zeker de ingang tot dwang-maatregelen (jeugdzorg) te bewaken middels diagnostiek (de cliënt ziend en onbelastend deskundig onderzoekend), die het kind minder belast dan speculaties van sociaal werkers ofwel jeugdzorgwerkers. 

Is het nu droevig of bevreemdend dat de Tweede Kamerleden liever op meningsvorming werken dan met onafhankelijke wetenschappelijke bevindingen?   

Ook achten de kinderrechters de wet te ingewikkeld:  http://m.binnenlandsbestuur.nl/nieuws/kinderrechters-vinden-nieuwe-jeugdwet-te.48294.lynkx :

“Kinderrechters vinden de nieuwe Jeugdwet te ingewikkeld als het gaat om het regelen van gedwongen zorg voor jongeren. Volgens hen bestaat in de nieuwe wet bijvoorbeeld het risico dat jongeren in een gesloten inrichting worden opgenomen terwijl een andere vorm van uithuisplaatsing beter is. Dat meldt de Raad voor de Rechtspraak. De kinderrechters pleiten voor aanpassing van de nieuwe wet, zegt de raad.

Wetten sluiten niet aan:

Een van de bezwaren van de kinderrechters is dat de regels voor gedwongen zorg zowel in de nieuwe Jeugdwet zijn opgenomen als in het Burgerlijk Wetboek. Die regels sluiten niet goed op elkaar aan, vinden ze. Het kabinet is van plan de nieuwe Jeugdwet per 1 januari 2015 in te voeren. Onderdeel van de wet is de overheveling van jeugdzorgtaken van de provincie naar de gemeenten.”

Uithuisplaatsingen blijken risicovoller dan jeugdzorg beweert. Zeker een gesloten plaatsing dient op diagnostieke gronden goed gewogen te worden. Wanneer duidelijk is dat de jeugdwet ondergeschikt is aan het Burgerlijk Wetboek 1, is het niet erg wanneer de jeugdwet BW1:261 aanvult wat gesloten plaatsing betreft. 

Bij ‘vechtscheidingen’ ofwel omgangssabotage zou de bestuursrechter de scheiding en omgangsregeling zakelijk moeten uitspreken, zonder dat een ouder denkt zich te moeten verdedigen als ‘de beste ouder’ of hiervoor de kans krijgt door te weinig objectiviteit van de gezinsmanager. Het tegenwerken van gezamenlijk ouderschap, waar beide ouders anders dan de ene mogen zijn, omdat geen mens gelijk is en een kind deze differentiatie moet leren, is een vorm van kindermishandeling. Dit kan zakelijk vastgesteld worden. Zonder speculatief onderzoek door jeugdzorg (via de Raad voor de Kinderbescherming ingeroepen met een scheidings-OTS). Enkel nagaan van de papieren. Geen (escalerende) beschuldigingen dulden. 

Voor strafrechtelijk ouderschap bestaan aangifte en het strafrecht. 

Deze omgangszaken betreffen nu nog 30% van de ‘jeugdzorg’-zaken, een niveau dat bewezen heeft te kort te schieten (LJN AS6020 is een goed voorbeeld).

Mogelijk zegt OTS en UHP de juristen (Kamerleden) niet zoveel qua inlevingswaarde ten aanzien van de verdere ontwikkeling van opgroeienden, maar de gevolgen kunnen duur te staan komen met zicht op latere kosten door aanspraak op gezondheidszorg, (WAjong-)uitkeringen, of criminaliteitskosten en kosten wegens jeugdzorg aan baby’s die uit deze jongeren geboren worden. De verhoogde kans van pleegkinderen op suïcide is wel besparend, maar de vraag is of dat maatschappelijk gewenst is. 

Bezuinigen op toegang tot passende en duur-genoemde zorg (wat men medicaliseren heeft genoemd in de p.r.) kan juist tot duurdere zorg leiden. Zogenaamd dure, maar passende zorg (diagnostiek, therapie, onder de WGBO) is bewezen effectiever en korter durend dan jeugdzorgtrajecten en heeft minder schadelijke gevolgen dan jeugdzorg in het latere leven van de opgegroeide.


TS (teamlid JDH)

zaterdag 28 december 2013

Decentralisatie jeugdzorg: 8 miljard budget, 10 miljard aan nieuwe risico's!


Gemeenten staan voor een enorme uitdaging: uitvoering van drie grote decentralisaties. Gemeenten krijgen hiervoor 50% meer budget (circa 8 miljard), maar krijgen naar verwachting voor wel 10 miljard aan nieuwe risico's op hun bord. Gemeenten krijgen te maken met een enorm nieuw risicogebied. 

Waarom is dit zo risicovol? 

Overnames in het bedrijfsleven zijn niet vaak succesvol. Zelfs niet na een due dilligence (lijken-uit-de-kast-analyse) van een half jaar. Bij gemeenten gaat dit anders. Zij zijn verplicht om deze maatschappelijke risicogebieden (zonder degelijke vooronderzoeken) over te nemen.  

De lokale politiek ziet vooral de extra inkomsten en bezuinigt tegelijkertijd vrolijk door op het ambtelijk apparaat. Het ambtelijk apparaat ziet gelukkig wel in dat deze decentralisatie een zeer complexe operatie gaat worden en dat dit andere koek is dan de eerdere “succesvolle” decentralisaties, en trekt stevig aan de bel.  

Zij ziet de bui al hangen in een tijd waarin gemeenten steeds krapper bij kas zitten en tegenvallers niet meer  zo makkelijk verstopt kunnen worden. Bovendien zijn de effecten op de samenleving en financiële risico's nog neit bekend.  

Risico-indicatoren

Een paar belangrijke indicatoren die ervoor zorgen dat deze decentralisaties risicovol zijn:  

Allereerst het maatschappelijk zorg-inhoudelijke gebied zelf; steeds moeilijker gevallen en onduidelijkheid over de gevolgen van deze trends, in combinatie met economische situatie.

Imago-gevoeligheid van het onderwerp. Het gaat toch echt ergens fout. Dus gemeenten die alles professioneel geregeld hebben kunnen toch keihard worden afgestraft als het mis gaat. 

Politieke ambities zijn hoog, de mogelijke besparingen worden direct verwacht, terwijl juist extra investeringen noodzakelijk zijn om naar de toekomst daadwerkelijk efficiënter te kunnen werken. 

Organisaties bij gemeenten hebben tijd nodig om kennis en ervaring op te bouwen. Dit gaat dus met vallen en opstaan en hierbij hoort niet een afrekencultuur zoals in veel gemeenten heerst. 

De ICT- en datacomponent in deze overname is zeer groot. Verschillende partijen dragen data (systemen) over. Hier moet concrete stuurinformatie van worden gemaakt. De ervaring leert dat veel van dit soort overheidstrajecten duurder uitvalt en later worden opgeleverd. 

De interactie tussen de verschillende bestaande en nieuwe over te hevelen zorgtaken zorgt voor meer onderlinge afhankelijkheden, en maakt het daarmee extra kwetsbaar. 

Er zijn zeer veel verschillende partijen betrokken met  elke hun eigen belangen (ook projectsaboteurs) 


Dialoog cruciaal

Hoewel veel gemeenten nog bezig zijn het schadeprofiel rondom de projecten te managen, is het nu tijd de juiste stappen te zetten. Gelukkig zie ik steeds meer gemeenten risicoanalyses uitvoeren en een risicomanager.

Daarnaast staat het bij een aantal gemeenten al op de agenda van de gemeenteraad. En juist dit laatste is een belangrijke, want laat de gemeentelijke organisatie en B&W niet alleen in dit zeer gevaarlijke bootje stappen!  aanstellen. Dit is voor deze gemeentelijke afdelingen nog een nieuw fenomeen, maar daarom juist extra belangrijk.  

Risicoanalyse: een voorbeeld





Lees verder….