maandag 2 december 2013

Het ging té goed, naar de smaak van Bureau Jeugdzorg

Het hof heeft besloten dat een netwerk-pleegplaatsing beter is en wijst het verzoek van Jeugdzorg voor een neutrale pleegplaatsing af.
 
Lees verder..... 


De Raad heeft ter zitting in hoger beroep het hof geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De continuïteit en vertrouwdheid van het opgroeien in het netwerkpleeggezin zijn volgens de Raad voor [de minderjarige] belangrijker dan de door BJZNH geuite zorgen, die tevens onvoldoende duidelijk zijn geworden. 

Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Anders dan BJZNH stelt is de rechter niet in absolute zin gebonden aan het indicatiebesluit waar het gaat om de keuze voor een bepaald pleeggezin. De rechter heeft de vrijheid om, bijvoorbeeld indien daarom door de ouders nadrukkelijk wordt verzocht, aan een machtiging tot uithuisplaatsing de beperking te verbinden dat deze zal strekken tot plaatsing in een met name genoemd pleeggezin.

Een andere opvatting laat zich niet verenigen met het beginsel dat de belangen van het kind een eerste overweging behoren te vormen bij alle maatregelen die het betreffen, welk beginsel geldt ingevolge het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).  

Het belang van een kind kan immers vergen dat het in geval van zijn uithuisplaatsing in een met name genoemd pleeggezin gaat verblijven. Daar komt bij dat indien een kind uit huis wordt geplaatst in een netwerkpleeggezin, dit kan leiden tot een minder zware inbreuk op de rechten van de betrokkenen op eerbiediging van hun familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), en derhalve te verkiezen kan zijn boven plaatsing in een neutraal pleeggezin. 

In genoemde Evaluatie Ondertoezichtstelling van 18 april 2011 is door BJZNH aangegeven dat [de minderjarige] goed gehecht lijkt aan de pleegmoeder en aan de moeder. [de minderjarige] heeft een goed contact met de pleegmoeder en voelt zich veilig en vertrouwd bij haar. [de minderjarige] heeft een regelmatig, prettig contact met de moeder, ook bij oma thuis – waar de moeder inwoont – en zij krijgt van de pleegmoeder voldoende ruimte om dat contact te hebben. [de minderjarige] heeft een veilige basis bij de pleegmoeder en weet wat zij van haar kan verwachten. De samenwerking tussen pleegzorg en de pleegmoeder is goed, aldus de Evaluatie.

Dat, zoals gesteld wordt door BJZNH onder verwijzing naar genoemde brief van Parlan, de pleegmoeder juist geen stabiele thuissituatie kan bieden, zij grenzeloos is in het delen van haar opvoederschap met de moeder en zij niet in staat is de cirkel van geweld/verwaarlozing te doorbreken, wordt naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. Ook desgevraagd heeft BJZNH ter zitting in hoger beroep geen toereikende onderbouwing voor de in relatief korte tijd sterk veranderde visie op de pleegmoeder en de opvoedsituatie van [de minderjarige] kunnen geven.

BJZNH heeft in dit verband gewezen op het netwerk van de moeder en een aantal incidenten dat zich in het verleden heeft voorgedaan, doch uit de stukken is gebleken dat de moeder haar belaste verleden achter zich heeft gelaten. Uit de door de moeder in het geding gebrachte brief van BJZNH van 14 oktober 2011 aan de gemeente Alkmaar (in verband met een urgentieverklaring voor de moeder) blijkt zelfs dat de moeder volgens BJZNH hard heeft gewerkt aan de aan haar gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing van [de minderjarige] en aan alle, met uitzondering van de eigen woonruimte, heeft voldaan.

Evenmin is gebleken dat het hechte contact dat de pleegmoeder met de moeder en de grootmoeder van [de minderjarige] onderhoudt, het belang van [de minderjarige] zou schaden of anderszins nadelig voor haar zou zijn.

Ook de door BJZNH benoemde kindsignalen die zouden duiden op een onveilige hechting van [de minderjarige] zijn onvoldoende aannemelijk gemaakt. Dat [de minderjarige] op school zorgelijk seksueel getint gedrag vertoont, is gelet op de verklaring die door de pleegmoeder en de school van [de minderjarige] is gegeven voor het door BJZNH beschreven eenmalige incident, onvoldoende komen vast te staan.

 
Redactie Jeugdzorg Dark horse: Wij kennen deze casus niet, maar uit de uitspraak van de rechter valt het volgende op te maken: Het kind is geplaatst bij eigen familie en het gaat goed. Het kind is goed gehecht aan moeder en pleegmoeder en grootmoeder. De samenwerking tussen pleegmoeder en pleegzorg verloopt goed en moeder heeft aan bijna alle voorwaarden beantwoord om haar kind thuis teruggeplaatst te krijgen. De rechter constateert dat moeder haar belaste verleden achter zich heeft gelaten. Dit alles vormt een zodanige positieve ontwikkeling dat Bureau Jeugdzorg hier afkickverschijnselen van krijgt en begint te rillen door de afwezigheid van de broodnodige 'zorgelijke signalen' die zij nodig heeft om zich goed (belangrijk) te voelen. In deze fase van het ontwenningsproces begint ze terug te vallen op zaken uit het verleden, die er helaas voor jeugdzorg, volgens de rechter niet meer toe doen en daarnaast krijgt ze last van acute projectieverschijnselen ('actor-projector') richting de pleegmoeder, die naar de mening van de rechter ook geen geloofwaardige grond hebben. Als laatste toevlucht is er dan nog een incidentje op de school wat jeugdzorg wanhopig probeert uit te vergroten en op te blazen tot iets rampzaligs, maar daar blijkt de rechter eveneens niet gevoelig voor. En daarmee is de trukendoos van Bureau Jeugdzorg leeg...de bodem is in zicht gekomen en de erkenning dat je als jeugdbeschermer een probleem hebt  (omdat je anders niet kunt genezen) begint langzaam onvermijdelijk te worden.

Besluit in eerste aanleg:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBALK:2011:BV7837

2 opmerkingen:

  1. Bureaus jeugdzorg misbruiken het advies van prof. F. Juffer (Research Memoranda, nr.6, 2010, hoofdstuk 4) nogal eens, maar hier overtreedt BJZ de eigen insteek.

    Een kind (hier enen van ca. 5 à 6 jaar) kan het best zo veel mogelijk hulp thùìs krijgen, en als het niet anders kan liefst zo min mogelijk worden overgeplaatst, omdat een overplaatsing een bedreiging vormt voor de primaire maar ook secundaire gehechtheid. Pleegplaatsen kent zijn psychologische nadelen.
    Dit sluit overigens niet uit dat terugplaatsen (ongelijk aan 'overplaatsen') naar het biologische eigen gezin wel degelijk, evt. gefaseerd, wel kan en zelfs goed kan zijn voor latere belangen in de ontwikkeling van de opgroeiende.

    Bij oorpijn mag een kind thuis blijven.

    Hier heeft een BJZ weer eens bewezen speculatief om te gaan met het belang van een kind. En de rechter te willen bespelen om eigen macht.
    Eigenlijk zou het gezag/voogdij toegekend kunnen worden aan de pleegmoeder c.q. tante, en zo binnen de familie blijven. De voogdij ligt nu nog bij het BJZ dat zich ondeskundig en bespelend heeft getoond.

    Ook in gewone gezinnen bepaalt de ouder-opvoeder welke hulp nodig is, zo nodig in samenspraak met oma, familie of kennissen. Een BJZ voegt niets toe.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dan moet eerst de Nederlandse Wet veranderen en grootouders recht geven op omgang met hun kleinkinderen

      Verwijderen