zondag 20 mei 2012

Tweede brief aan de Staatssecretaris VWS - Waarheidsvinding en diagnostiek

In reactie op de beantwoordingsbrief van Staatssecretaris Veldhuyzen van Zanten (te lezen in onderstaande link) is hier een tweede brief aan de Staatssecretaris gericht, als toelichting op 'Is jeugdzorg het vertrouwen wel waard? '
Betreft: Toelichting op de brief ‘Is jeugdzorg het vertrouwen wel waard?’

Titel van deze brief: ‘Waarheidsvinding en diagnostiek’

Amsterdam, 19 mei 2012


Geachte mevrouw Veldhuyzen Van Zanten-Hyllner,


Bij doorlezing van uw antwoord op mijn schrijven van 19 april 2012 (aangaande uw brief over Kwaliteitsbeleid voor de brede zorg voor jeugd) verneem ik dat u een aantal van de door mij genoemde zorgpunten [1], ten aanzien van de kwaliteit van de Jeugdzorghulp serieus neemt, al wordt mij niet geheel duidelijk hoe uw attentie voor de geschetste problemen naar de praktijk zal worden vertaald. De door mij genoemde punten zijn in overeenstemming met de ervaringen van ouders, advocaten, ouderondersteuners, onderwijzend personeel, journalisten en vele anderen die sinds lange tijd met de (gedwongen) jeugdhulpverlening bekend zijn. Ze zijn fundamenteel en raken het hart van de problematiek rond Jeugdzorg.

VWS en V&J

U maakt een onderscheid tussen de verantwoordelijkheden van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en die van het ministerie van Veiligheid en Justitie, wat beleidsmatig gezien juist is, maar wat voor de praktijk van de jeugdhulpverlening ondoenlijk is, omdat ouders meestal met twee ministeries tegelijk te maken krijgen. Het is immers zo, dat de Raad voor de Kinderbescherming een protocol heeft, dat aangeeft dat zij het onderzoek van AMK of Jeugdzorg niet hoeft over te doen, maar met het aangeleverde materiaal naar de kinderrechter mag gaan voor het aanvragen van OTS of UHP. (Bovendien heeft het AMK zelf de bevoegdheid een spoeduithuisplaatsing aan te vragen) Veelal ontbreekt diagnostiek bij het 'onderzoek' waardoor het psychische belang van het kind in dit juridiserende aspect van 'jeugdzorg' ondergesneeuwd raakt. Een belangrijk aspect dat bij een zware maatregel  grote invloed heeft op het behandelingstraject voor het kind; een kind dat zich thuis het veiligst voelt.

Wat onder de verantwoordelijkheid van VWS gebeurd, heeft dus wel degelijk een directe invloed op de rechtspraak, die onder Justitie valt. Juist hierom, zijn de kwaliteitseisen die gesteld moeten worden aan het onderzoek naar gezinssituaties of naar het functioneren van het individuele kind door AMK / BJZ enorm van belang. De door mij geleverde kritiek op de door u zo benadrukte ‘klik’ die er moet zijn tussen de hulpverlener en de cliënt, moet ook in dit kader begrepen worden. Vanuit de zorgtaak van Jeugdzorg, mag een vertrouwensrelatie tussen hulpverlener en cliënt volgens mij gewoon verondersteld worden en zou dit normaal gesproken geen aparte verheldering of aanmoediging behoeven vanuit het ministerie[*]. De taak van het ministerie beperkt zich er mijns inziens toe, om de knelpunten weg te nemen die deze vertrouwensrelatie in de weg staan en daarvoor kan en mag de vraag naar (diagnostische) waarheidsvinding niet aan de kant worden geschoven.

* Het psychische gezondheidszorg-aspect valt onder de WGBO en de daarbij horende beroepsethiek en tuchtrecht alsmede beëdiging; dit aspect in het 'onderzoek' en rechtsgang weglaten kan fataal zijn voor het traject dat het kind ondergaat: uithuisplaatsen is bijvoorbeeld geen therapie voor onveilige gehechtheid.

Materiële toetsing & Diagnostische waarheidsvinding

Ik vond het treurig om te moeten constateren dat er tijdens het kamerdebat van woensdag 18 april 2012 ‘De macht van de gezinsvoogd’[2] er door de meeste leden van de Commissie Jeugdzorg nog steeds vanuit werd gegaan, dat waarheidsvinding in het kader van kinderbeschermingstaken niet of nauwelijks uitvoerbaar is. Deze visie is rechtstreeks afkomstig van de Jeugdzorgbestuurders en kan vanuit twee benaderingen worden tegengesproken:

I.  ‘Materiële toetsing’ door de kinderrechter
II. ‘Diagnostische waarheidsvinding’

Deze twee benaderingen kunnen tezamen een waarborg zijn, voor de rechtspositie van ouders, alsook voor een optimale gezondheidszorg voor het kind.

I. Materiële toetsing door de kinderrechter

Oud-advocaat Peter Prinsen betoogt in zijn Open brief aan de Eerste Kamer [3], dat kinderrechters vaak onvoldoende toetsen, of de door de jeugdzorgwerker als feit gestelde hypothetische ontwikkelingsbedreigingen, wel een materiële grond hebben. Zij kijken eerder of het verzoek tot kinderbeschermingsmaatregelen formeel juist is, zonder te controleren of de door BJZ gestelde feiten wel echt feiten zijn. In de visie van Prinsen zou de kinderrechter hierin veel meer een leidende rol moeten spelen. Hij wordt in die visie ondersteund door de Nationale ombudsman A.Brennikmeijer, die samen met Van Zanten een artikel schreef over dit onderwerp in het tijdschrift voor Jeugd en Familie Recht [4].

Enkele citaten:

“Waarheidsvinding betekent in onze optiek dat, binnen de mogelijkheden, alles wordt gedaan om de waarheid te achterhalen wanneer de betreffende informatie van doorslaggevend belang is bij het nemen van ingrijpende beslissingen.”

“De dooddoener ‘waarheidsvinding speelt geen rol in de jeugdzorg’ mag geen alibi vormen om te gemakkelijk iets voor waar te houden wat slechts door één — betrokken partij — wordt gesteld. Een professional in de jeugdzorg moet voldoende openstaan voor de mogelijkheid dat zelfs een alarmerend verhaal niet op waarheid berust.
“…omdat zonder voldoende inspanning om de waarheid te achterhalen mogelijk verkeerde beslissingen worden genomen die verstrekkende gevolgen kunnen hebben.”

Als reden waarom er bij dergelijke ingrijpende beslissingen niet beter wordt gewogen, en blindelings de meest belastende informatie voorrang krijgt, afkomstig van vaak  onbetrouwbare informanten (wraakzuchtige ex), wordt door Jeugdzorg ‘tijdgebrek’ genoemd. Het acute gevaar waar het kind verondersteld wordt aan bloot te staan. Hoe misleidend dit is, wegens het feit dat de meeste jeugdzorgkinderen nooit met een spoeduithuisplaatsing in veiligheid hoeven te worden gebracht, schijnt de meeste bestuurders te ontgaan. En het tevens nalaten door BJZ of de Raad van een grondig feitenonderzoek of diagnostiek achteraf, nadat een kind met spoed in veiligheid is gebracht, wekt ook bij niemand argwaan.

II. Diagnostische waarheidsvinding en Artikel 35 UvB-WoJz

De beredenering en argumentering van Jeugdzorg is vaak suggestief van karakter en voor de rechter moeilijk controleerbaar [5]. Als BJZ beweert dat een kind een hechtingstoornis heeft, en dit niet strookt met de feitelijke situatie, kan de rechter (die zelf geen pedagoog / diagnost is) dit niet in twijfel trekken. Er is immers door een universitair geschoolde gedragswetenschapper van Jeugdzorg, die het kind meestal zelf niet gezien of onderzocht heeft, een handtekening gezet onder de ‘diagnostische beeldschetsing’ van een maximaal HBO-geschoolde jeugdwerker (mogelijk gemaakt door de alternatiefstelling van art.35 UvB-WoJz dat gedragswetenschappers in staat stelt tegen de eigen beroepscode in te handelen!)

Aanleiding hiervoor, was een proces dat werd aangespannen door een ouderondersteuner tegen een gedragswetenschapper van Bureau Jeugdzorg Haaglanden. Toen deze ouderondersteuner in het gelijk werd gesteld, koos men er bij Jeugdzorg niet voor om hun gedragswetenschappers aan hun beroepsethiek te houden, maar in plaats daarvan de kwaliteitseisen naar beneden bij te stellen! Dit is wat ik in mijn brief van 19 april  bestempelde als ‘kwakzalverij’.

Diagnostische Toegangspoorten

Het verbaasd mij in hoge mate, dat er tot nu toe geen enkele bestuurder is geweest, die dit zeer verontrustende feit heeft aangegrepen om Jeugdzorg op dit punt aan een grondig onderzoek te onderwerpen. Ook de nu voorgestelde ‘Zorg voor jeugd’ lijkt geen aansporing te bevatten om in de huidige werkwijze enige verandering aan te brengen. In tegendeel, met het negeren van het door meerdere wetenschappers voorgestelde creëren van Diagnostische Toegangspoorten (Hoksbergen [6], Van der Gaag [7]) en het in plaats daarvan investeren in na- en bijscholingen van HBO-opgeleide jeugdbeschermers, laat u zien dat u met een aantal graduele verbeteringen toch de reeds ingeslagen weg wilt vervolgen.

Iedereen die met Jeugdzorg bekend is, weet dat de ‘praktijkgerichte’ opvattingen van HBO-opgeleiden, in de regel weinig ruimte laten voor een onderzoekende houding en een kritische reflectie op het eigen beoordelingsvermogen. Jeugdwerkers worden opgeleid om protocollen te volgen en niet om zich te verdiepen in de vaak complexe samenstelling van het diagnostische beeld. HBO-geschoolde Jeugdbeschermers zijn dan ook geen diagnosten en wij mogen dit ook niet van hen verwachten. Een vijf- of tiental ‘intensieve trainingsdagen’ kunnen nu eenmaal niet een vier tot zes jaar durende universitaire studie evenaren. De zogenaamde ‘overbrenging van de diagnostische signalen’ na een spoedcursus, blijft mij een doorn in het oog, omdat het kind dat net zoals volwassenen recht heeft op de best mogelijke medische zorg, persoonlijk onderzocht zou moeten worden door een expert (IVRK 24).

Verwatering van kennis bij CJG’s

Het grote voordeel van Diagnostische Toegangspoorten, is dat zij een concentratie aan kennis  betekenen, die effectieve, snellere en dus uiteindelijk goedkopere hulp aan de jeugdigen (en hun ouders) mogelijk zal maken. Het voorspelbare probleem van ‘verwatering van kennis’, wanneer de gedragswetenschappers van BJZ zullen worden verdeeld over de CJG’s van een veel te groot aantal gemeenten, kan daarmee worden voorkomen.

Ik verwacht, dat door het grotendeels in stand houden van de huidige werkwijze van Jeugdzorg, de rechtspositie van ouders – door amateuristische beoordeling van problematiek van hun kind – niet kan worden gegarandeerd (casus v.d. steenwolallergie [8]). Het borgen hiervan, dat naar u beweert uw aandacht heeft, kan naar mijn idee niet afhankelijk blijven van beloftes van de jeugdsector, maar moet gegarandeerd worden door kwaliteit in de diagnostiek.

Als het, zoals ik uit uw beantwoordingbrief mag vernemen, straks nog steeds aan Jeugdzorg is om te bepalen wanneer er diagnostische expertise moet worden ingezet, dan houden we praktijkvoorbeelden als van die moeder, die vier jaar lang smeekte bij Bureau Jeugdzorg of haar gedragsgestoorde zoon onderzocht mocht worden. Toen haar verzoek uiteindelijk werd ingewilligd, bleek de jongen inderdaad het één en ander te mankeren, terwijl al die tijd door BJZ de pedagogische kwaliteiten van de moeder in twijfel waren getrokken. U begrijpt hoeveel schade er toen al was aangericht…

Een nieuwe benadering

Deze invalshoek, vanuit het recht van het kind op de best mogelijke gezondheidszorg, wordt door veel beleidsmakers op verschillende niveaus nog met onwennigheid bekeken. Dit lijkt verband te houden met de gewoonte die is ontstaan sinds de zaak Savanna, om de aandacht primair te richten naar de veiligheid van het kind, terwijl het welzijn van het kind (fysieke en psychologische gezondheid), onder de verantwoordelijkheid van Bureau Jeugdzorg automatisch werd verondersteld. Zo langzamerhand wordt het bij steeds meer mensen duidelijk, onder meer door recente verhalen in de media over seksueel misbruik in de Jeugdzorg, dat deze veronderstelling een misvatting is.

Feitelijk kan het ministerie van VWS een verwijt gemaakt worden op grond van discriminatie, omdat er bij jeugdhulpverlening naar leeftijd wordt gediscrimineerd. Waarom zou een volwassene bij psychische problemen wél recht hebben op doorverwijzing naar een universitair geschoolde psycholoog of psychiater, terwijl een kind in de Jeugdzorg het vaak moet doen met een HBO-(of MBO) geschoolde persoon?

Vertrouwen in de hulpverlening

Ik hoop dat in het door u voorgestelde beleid, waarheidsvinding meer prioriteit zal krijgen, aangezien er op dit punt wel degelijk veel te verbeteren valt. Waarheidsvinding als o.m. diagnostisch feitenonderzoek hoeft niet zo absoluut en afhoudend gesteld te worden als BJZ dat nu doet, maar kan gezien worden als het streven om – binnen redelijke grenzen – zoveel mogelijk aan feitenonderzoek te doen.

Tevens vraag ik u om het ‘belang van de jeugdige’ op het welzijn van het kind toe te spitsen, zodat de zorgplicht van de jeugdhulpverleners meer aan de dag kan treden, tegenover de  obsessieve focus op het veiligheidsaspect (wat de excessen nooit zal kunnen uitbannen, terwijl hierdoor wel de vertrouwensband tussen hulpverlener en cliënt ernstig wordt bemoeilijkt).

De huidige trend van steeds verdergaande voorstellen van verplichting voor allerlei beroepsgroepen, om bij de minste aanleiding bij het AMK melding te doen van kindermishandeling, verziekt het maatschappelijke klimaat waar ouders geen arts, onderwijzer of hulpverlener nog iets durven toe te vertrouwen [9], uit angst dat dit verstrekkende gevolgen zal hebben voor hun gezin. Waakt u ervoor dat de ‘laagdrempelige’ Centra voor Jeugd en Gezin, die bevolkt zullen worden door het personeel van de straks verdwijnende Bureaus Jeugdzorg, niet dezelfde ‘Januskop’ zullen hebben als nu BJZ. Want dan krijgen we opnieuw een situatie waarbij ouders niet weten of ze van de hulpverlener een helpende hand toegestoken zullen krijgen, of een klap in het gezicht...

Indien u dit op prijs stelt ben ik bereid deze brief mondeling toe te lichten.

Hoogachtend,

Sven Snijer


S.S.S.Snijer
(Ouder & kind-beschermer)
Hoofdredacteur Jeugdzorg Dark horse


Noten:
[1] Brief aan Staatssecretaris Veldhuyzen van Zanten-Hyllner 19 april 2012 door S.Snijer

[2] Woensdag 18 april Tweede Kamer debat – Kwaliteit Jeugdzorg / Macht van de gezinsvoogd. http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/dossiers/Kwaliteit_jeugdzorg.jsp?utm_term=Dossiers&utm_source=twitterfeed&utm_medium=twitter
[3] Mr Ir P.J.A. Prinsen   ‘Open brief aan de Eerste Kamer’.

Prinsen:”Hoe stringent die toetsing moet zijn is een andere vraag. In feite dient het te gaan om een voldoende mate van aannemelijkheid omtrent de feiten, verkregen na een, in verhouding tot de beoogde rechtsmaatregel, voldoende inspanning (waaronder serieuze aandacht voor goed onderbouwde betwisting van de gestelde feiten) om de waarheid boven tafel te krijgen.”

[4] Mr.M. van Zanten en dr.A.F.M. Brennikmeijer, Waarheidsvinding: van groot belang in de jeugdbescherming. FJR 2011 / 76, juli/augustus 2011, p. 197.
[5] Mr. P. A. J. Th. van Teeffelen van het Gerechts­hof te ’s Hertogen­bosch (juris­tenblad FJR, 10, 2010, p. 248)

“Het derde knelpunt heeft betrekking op de verantwoordingsplicht van Bureau Jeugdzorg. Het bureau heeft er jegens het hof nogal eens zichtbaar moeite mee zich te verantwoorden. Dat kan gemakkelijk leiden tot irritaties over en weer. Voor het hof is het de kunst om hoffelijk te blijven, ook al heb je soms grote problemen met de wijze waarop door het bureau in het verleden is gewerkt. Doordat er soms in een jaar weinig structureel aan een bepaalde zaak is gewerkt, ontstaat in het vraaggesprek nogal eens een pijnlijke situatie. Het bureau wil dan nogal eens een houding aannemen van: ‘wij weten het beter en u begrijpt niets van ons vak.’...”

 waaronder R.A.C. Hoksbergen, 2000, Openbaar college: ‘Adoptie: een levenslang dilemma?’, ISBN 90-805430-2-0, pag. 25-26: IBAP.

[7]  Prof. Dr.Rutger Jan van der Gaag. Oratie Nijmegen september 2003 Kinder &-jeugdpsychiatrische diagnostiek en classificatie:”samen verdiepen..of koppie onder”
[Van der Gaag, pleitte al in september 2003 voor kinder en- jeugdpsychiaters, als ‘diagnostische zwaargewichten’ aan de poort die bij de triage helpen om lange, frustrerende, mislukte hulpverleningsprocessen te voorkomen. Hij was toen al van mening dat het goed zou zijn, als de psychiater (die ook arts is) in het multidisciplinaire overleg een coördinerende taak krijgt en eindverantwoordelijke is!]

[8] ‘Parasietenwaan’ http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.com/2011/12/klachten-bureau-jeugdzorg-demet-tv.html Een moeder verliest haar kind door uithuisplaatsing, omdat de feitelijke aandoening waar zij en haar kind last van hebben (steenwolallergie) niet door de jeugdbeschermers wordt erkend.

[9] In een brief aan de Eerste Kamer van de KNMG , werd er geklaagd dat artsen door de GGD onder druk werden gezet om hun meldingspercentages op te voeren.


4 opmerkingen:

  1. Je vraagt je werkelijk af wat er nodig is om door te dringen tot de comateuze breinen van de verantwoordelijken.

    Misschien moeten ouders er toe overgaan om het recht van petitie (art. 5 Gw) te gebruiken om gerechtsbesturen en Raad voor de Rechtspraak te verzoeken om er eindelijk iets aan te doen (voor adressen zie www.rechtspraak.nl), onder bijvoeging van brieven/artikelen naar keuze.

    Elke burger heeft immers het recht een verzoek te richten tot het bevoegd gezag?

    Als de verantwoordelijken worden bedolven onder verzoeken/papier komt er wellicht een moment dat er in hun hersenen weer enkele neuronen gaan vuren.

    Verzoeken als comatherapie voor de verantwoordelijken ..

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Verwatering van kennis bij CJG’s...

    Diagnostische Toegangspoorten, dus op het diagnostisch niveau zijn belangrijk om snel en effectief, dus zo kort en goedkoop mogelijk met zo min mogelijk schade aan het kind, een traject in te zetten.

    Het opleiden tot WAjong of afgegleden delinquent moet bij 'jeugdzorg' vermeden worden. Sociaal werk moet dus vermeden worden; omdat sociaal werk geen diagnostisch werk is.

    Gespecialiseerde centra zijn bij de vele CJG's erg belangrijk om naar door te sturen. Laat niet de OTS-aanvraag bij de CJG liggen, doch bij de gespecialiseerde centra, waarnaar de CJG moet doorverwijzen, naar doelgroepcentra.

    Zo kan de kennis bij de case komen, zonder het kind te schaden. Beweringen van een sociaal werker zijn minder valide dan van een diagnost.
    Zo wordt er diagnostisch gekeken met de WGBO als basis. Normering en tuchtrecht, ja, en ook beëdiging bij OTS en UHP zijn dan gewaarborgd.

    Zo kan kennis wetenschappelijk 'vermeerderen', door concentratie van doelgroep-problematiek en oplossende trajecten na diagnose.

    Er is een dreiging: BJZ wil dat zgn. kenniscentrum worden met z'n sociaal werkers. Dat is dus een te laag niveau, dat de politici zouden moeten doorzien ONDANKS dat BJZ mooie p.r.-praat levert.
    Folders van BJZ zijn nog geen waarheid.

    Bij BJZ en gezinsvoogdij ontbreken beëdigingen voor de rechter, diagnostische normering van onderzoek en indicatiebesluiten, en daarop is dus geen tuchtrechtelijke afweging mogelijk.

    Wel bij diagnosten en pedagogen.
    Dat moet de gespecialiseerde kennis-weg worden in de nieuwe Wet zorg voor jeugd.
    En eigenlijk meteen nu om te bezuinigen op foute trajecten die schadelijk zijn voor, en als ONVEILIG gevoeld worden door het kind.

    Laat CJG's, te veel om kennis van alles te hebben, doorverwijzen naar deskundigen met beroepsethiek en -registratie.

    Zo conformeren we ons aan hoogstaande wetenschap, nieuwe inzichten die minder schadelijk zijn dan het uithuisplaatsbeleid van BJZ.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Een wetenschappelijk voorbeeld (misschien goed voor een proeftuin?) staat in het Openbaar college "Adoptie: een levenslang dilemma?" door prof.dr. R.A.C. Hoksbergen, 2000, ISBN 90-805430-2-0, pagina 25-26: IBAP = st. Integrale Begeleiding Adoptie en Pleegzorg.

    (Zo zijn er meer gespecialiseerde doelgroepcentra te bedenken.)

    Zo'n gespecialiseerd kenniscentrum voor een bepaalde doelgroep (pleeg- en adoptiekinderen; waar ook onveilig gehechte kinderen gediagnosticeerd kunnen worden) strookt met het inzicht van het grote onderzoek Keeping the Promise ( http://dl.dropbox.com/u/2479159/Keeping%20the%20Promise-%20VERTALING%20-summary.pdf voor vertaalde summary).

    Dus wat in 2000 reeds werd voorgesteld, werd in 2010 bevestigd!!!!!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Aan de hand van deze vragen moesten wij tijdens onze opleiding onderzoek verrichten naar.......

    Wie?
    Wat?
    Wanneer?
    Waarom?
    Hoe?
    Door wie?
    Laat eens zien!

    Onderzoeksvragen voor een rechter? Aan een gezinsvoogd?

    BeantwoordenVerwijderen