vrijdag 26 april 2013

BJZ is niet uit op effectieve hulp

Voor jeugdrechtbeschermende advocaten is het best lastig om het jeugdzorgland aan te pakken. Immers:

Voor rechters lijken bureaus jeugdzorg ketenpartners.
Echter (en zeker waar het echtscheidingen betreft met omgangsfrustratie) lijken voor juristen de ouders de gedaagde partij alsof deze tegenover het belang van het kind staan.

De werkelijkheid is dat enerzijds de ouders in rechtsprocedure partij zijn, maar aan de andere kant het bureau jeugdzorg.

Objecten in eigen beheer houden

Het bureau jeugdzorg kan door de neiging om kinderen als financieël-juridische objecten in eigen beheer te willen houden het belang van het kind en daarmee het juiste traject uit het oog verliezen.

De financieringsmethode van BJZ stimuleert immers niet op effectieve hulp verlenen, doch op het aantal OTS-sen en Uithuisplaatsingen (UHP's), bij wet geregeld. http://wetten.overheid.nl/BWBR0026916/geldigheidsdatum_30-06-2012

Terwijl onafhankelijke wetenschappers adviseren om in die jeugdzorgingang zwaargewichten te plaatsen die de cliënt zien en onderzoeken (tot een juist hulptraject), borduren bureaus jeugdzorg op meningsvorming van niet-academisch gevormde jeugdzorgwerkers, die ongeschikt zijn om de gevolgen van een traject te overzien, dat terwijl zo een hulptraject ernstige psychologische gevolgen heeft in de ontwikkeling van het kind (en voor de ouders). Diagnostiek wordt ontweken, zelfs als gezinnen er om vragen.

Het kan zijn dat de jurist het verschil tussen indiceren en diagnostiek handelen niet onderkent. Jeugdzorg zou moeten indiceren, doorverwijzen naar de juiste diagnostisch specialist, en die zou dan op hoger niveau, op basis van anamnese en tests, het meest optimale hulp- of beschermingstraject kunnen wijzen.

Ouders voelen zich bespeeld

Rond omgangsfrustratie kan gezegd worden dat jeugdzorg beide ouder-partijen nogal eens tegen elkaar opzet, in plaats van beide ouders met enthousiasmerende, positieve benadering te helpen om hun onderlinge vetes en emoties naar een tweede plaats te schuiven en hun beider ouderschappelijke verantwoordelijkheid voorop te stellen. Immers hen beiden moet het belang van hun kind, in liefde voor het kind, voorop staan. Signalen en boodschappen richting kind die loyaliteitsconflict kunnen veroorzaken, zouden met goede begeleiding vermeden kunnen worden.  

Hier lijkt de jeugdzorg eerder gemakshalve ouders tegen elkaar op te zetten en het kind daartussen in de knel te doen geraken. Waarop vervolgens gekozen wordt door BJZ voor een eenoudergezin, met kwalijke omgangsregelingen, te kort, te weinig, onder ondeskundig toezicht; toezicht die spontaniteit beperkt, wat gevolgen heeft voor het ikind dat dit naar kinderlijke geneigdheid uitlegt alsof die ouder het kind 'kennelijk' niet zoveel waard vindt om open te zijn. BJZ zegt wel dat ze werken aan het contact met beide ouders, maar we zien het niet concreet en op de juiste manier. Ouders voelen zich bespeeld.

Zo blijkt BJZ partij, en geen waardig ketenpartner.
Tevens wordt gezien dat BJZ niet weet hoe kinderen die lang in een pleegsetting hebben vertoeft gefaseerd kunnen worden begeleid ter terugplaatsing. 


Verzuim degelijk onderzoek

Waar BJZ, zoals in LJN BB0880 het jongste kind Yunus bij verzuim van degelijk onderzoek te lang in pleegsetting heeft gehouden, is de uitvlucht van BJZ nu dat het kind gehecht zou zijn; wel is waar dat eventuele vaste pleegouders dan als een oom en tante beter in het leven van een kind kunnen worden opgenomen, zolang als het kind daar behoefte toe voelt, doch telkens frequenter logeren bij ouders, dan omkering van vaste opvoedplaats, en logeren bij 'oom en tante', kan passen in een gefaseerde terugplaatsing.

Het is echter vreemd dat de rechter dit laat bepalen door de partij BJZ, die het degelijke onderzoek had getraineerd. Wanneer BJZ fout bleek gehandeld te hebben, wordt jammer genoeg geen ander deskundigere ingeroepen door de rechter, maar dus weer overgelaten aan BJZ die uitspraken te vaak aan hun laars lapt en zich hiermee duidelijk tegenpartij heeft getoond.

De financiering op lange uithuisplaatsingen maakt uitstel voor BJZ aantrekkelijk.
Dat is verre van optimaal voor een kind in ontwikkeling. In feite wordt ondanks het cliché in lid 1 van artikel 254 van het Eerste Burgerlijk Wetboek de ontwikkeling van het kind ernstig bedreigd door het nalaten van diagnostiek na een indicatie.

Geen diagnostieke nulmeting

Kinderbeschermende maatregelen op indicaties van BJZ en RvdK komen te vroeg, waar geen diagnostieke nulmeting werd gedaan. Dan kan er slecht gemeten worden of en waarvan het kind reeds hinder had. Mogelijke problemen kunnen immers door autonome gedragsstoornissen ontstaan, en die dienen gezien te worden in de nulmeting, de meting voor een maatregel, en dan is een specialist beter voor het gezin dan een OTS of UHP!

Een ADD-, hechtingsgestoord of autistisch kind uithuisplaatsen of uithuisgeplaatst houden, zonder diagnostische noodzaak, is veelal traumatisch voor het kind en zeker geen jeugdzorg-hulp te noemen. Beschermingsmaatregelen zijn geen therapieën!

Er zijn rechterlijke uitspraken waar bijvoorbeeld een adoptiedeskundige (zoals mw. A. Vinke) is aangewezen in plaats van het overlaten aan ondeskundig bureau jeugdzorg. Het kan wel.
 

TS

1 opmerking:

  1. De bedragen staan in het 2e hoofdstuk, kort na het inleidende hoofdstukje. De link naar de wet die negatief BJZ subsidieerd staat in het artikel hier.

    Subsidie dient in het belang van het kind op effectieve hulp gebaseerd te zijn, niet op de ongecontroleerde negatief-werkende beschermingsmaatregelen.

    De inspecties controleren niet op individuele cases, in detail, en dat kan ook niet omdat ze geen directe toegang hebben naar dossiers,
    immers die worden geselecteerd (geschoond op tegenbewijzen) aangereikt door de jeugdzorg.

    Er is dus geen (psycho)medische kwalitatieve controle op juiste gronden die tot de beslissing over maatregelen leiden.
    Financiering is dus blind, op goed geloof en op mooipraat (p.r.) vanuit JN en BJZ, en RvdK die niet dubbelcheckt, omdat protocol dat tegenwerkt.

    Wanneer ouders zo mogen opvoeden, dan is er geen meldingmogelijkheid nodig:
    die mogen dan ook de waarheid voor het kind overtreden, het artikel 247 van het 1ste BW.
    Gelijke monniken, gelijke kappen.
    BJZ is tegenpartij in juridische procedures OTS en UHP.

    NU is AMK in jeugdzorg (BJZ of CJG e.d.) een gevaar voor het hechtende kind in opgroei.

    BeantwoordenVerwijderen