Het
Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in meerdere zaken gesteld dat
bij de besluitvorming rond een uithuisplaatsing altijd moet worden meegewogen
waar het kind heen gaat, of het daar geschikte zorg krijgt en welke impact het
weghalen uit de
gezinssituatie zal hebben. Een uithuisplaatsing moet immers een toegevoegde
waarde hebben ten opzichte van het verblijf thuis.
Primaire doelstelling moet zijn het kind en de ouders op een zodanige manier hulp en zorg te bieden dat het gezin weer op eigen kracht kan opvoeden. Dit volgt behalve uit de rechtspraak van het ERHM ook uit nationale wetgeving. Volgens art. 1:257 BW dient immers hulp en steun geboden te worden aan het kind en aan de ouder, teneinde de bedreiging van zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
Dat vloeit
ondermeer voort uit artikel 8 EVRM. Een ander belangrijk aspect daarbij betreft
de hulp aan de ouders. Wil een ondertoezichtstelling met of zonder
uithuisplaatsing echt het karakter hebben van een tijdelijke maatregel, dan zullen
naast het kind, de betreffende ouders hulp en steun dienen te krijgen om hun
pedagogische capaciteiten te vergroten.
De overheid
De rechtspraak
van het EHRM is op dit punt bijzonder helder: ‘de overheid is verplicht de
ouders advies te verstrekken en ondersteuning te bieden bij het oplossen van
hun problemen’ (zie EHRM 18-12-2008, nr. 39948/06, par. 55-58 (Saviny vs
Ukraine) en EHRM 29-09-2006, nr. 12643/02, par. 68-70 (Moser vs Oostenrijk).
Doelstelling
Primaire doelstelling moet zijn het kind en de ouders op een zodanige manier hulp en zorg te bieden dat het gezin weer op eigen kracht kan opvoeden. Dit volgt behalve uit de rechtspraak van het ERHM ook uit nationale wetgeving. Volgens art. 1:257 BW dient immers hulp en steun geboden te worden aan het kind en aan de ouder, teneinde de bedreiging van zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
Daarnaast moet de hulp en steun erop gericht zijn de familieband
zoveel mogelijk te behouden en waar mogelijk zelfs te bevorderen het aanbieden
van de gewenste zorg primair aan het kind, maar daarnaast ook aan het gezin
moet zoveel mogelijk en adequaat worden opgepakt.
Gebeurt dit niet of onvoldoende, dan kan dat een schending
opleveren van het aan art. 8 EVRM ontleende herenigingsbeginsel (Asser/de Boer
2010, nr. 842 en meer specifiek EHRM 19-09-2000, nr. 40031/98, pag. 441
(Gnahoré vs France).
Maria B.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten