'Helpen
bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter', Inventgroep w.o. Jo
Hermanns, Ferko Öry, Guus Schrijvers; p. 33)*
Hier
blijkt dat "Niet gesignaleerd" en "Geen probleem" zijdens diverse partijen van
belang zijn bij ‘meten’. Dit duidt dat signalen rond de pleegsetting en die
omgeving (van àlle signaalgevers) gewogen dient te worden. Zo dienen ook
signalen zijdens de ouders serieus genomen worden en afgewogen.*
Junger-Tas
(1983): meetinstrumenten ontbreken in jeugdhulpverlening (zonder diagnostiek).
Knelpunten BJZ -inzet beschreven door een rechter
Uit de
Knelpunten in rapportages van BJZ, die raadsheer mr. P. A. J. Th. van Teeffelen
van het Hof te ’s Hertogenbosch (juristenblad FJR, 10, 2010, p. 248)
herkende, blijkt dit nog een recent probleem, te meer daar de Kinderombudsman (http://www.dekinderombudsman.nl/92/ouders-professionals/publicaties/rapport-is-de-zorg-gegrond/?id=325)
eind 2013 ook fouten onderkende in de rapportage van BJZ naar de rechters. Hij
somt 3 knelpunten op in de BJZ-inzet, die door de opbouw der stukken voor een
rechtsgeleerde al een waar zoekplaatje oplevert, laat staan voor ouders
(citaten):
"Om te
beginnen met het eerste knelpunt, kinderen worden met een machtiging uit huis
geplaatst en vervolgens gebeurt er bij de ouders lange tijd niets. Ouders
stellen de vraag wat zij moeten doen om de kinderen weer terug thuis te krijgen
en krijgen daarop geen antwoord of worden min of meer met een kluitje in het
riet gestuurd. ...
Het tweede knelpunt heeft betrekking
op de uit te brengen rapportage. Aan het hof en uiteraard ook aan ouders dient
te worden gerapporteerd {o.m.: McMichael-arrest, EHRM, 24-02-1995}. Rapportage
van het Bureau Jeugdzorg is in het algemeen niet eenvoudig te lezen. Voor de jaarlijks
uit te brengen rapportage schijnt ‘protocol’ te zijn, dat grote delen van
het rapport van de raad letterlijk worden overgenomen en daarvoor, daartussen
of daarachter worden de eigen bevindingen van het Bureau Jeugdzorg opgenomen.
Het indicatiebesluit en het plan van aanpak zijn in de praktijk grotendeels
gelijkluidend en het is soms heel moeilijk te lezen of bepaalde doeleinden nog
behaald moeten worden of inmiddels al zijn gerealiseerd. Het komt verder nogal
eens voor, dat de rapportage van Bureau Jeugdzorg soms tientallen pagina's lang
is en een waar zoekplaatje. Een behoorlijk geschreven verweerschrift van Bureau
Jeugdzorg is dan noodzakelijk om een goed beeld te krijgen van de situatie."
"Bepaalde
bevindingen van Raad of Bureau, die in het verleden door cliënten met succes
zijn aangevochten, blijven regelmatig in de volgende rapportage weer
terugkomen.… Ouders stellen de vraag wat zij moeten doen om de kinderen weer
terug thuis te krijgen en krijgen daarop geen antwoord of worden min of meer met
een kluitje in het riet gestuurd. “Voor
cliënten lijkt het in een aantal situaties dan ook een gevecht tegen windmolens
in plaats van dat de hulp wordt verleend, waar het allemaal om begonnen is. Het
derde knelpunt heeft betrekking op de verantwoordingsplicht van Bureau
Jeugdzorg.
"Het bureau heeft er jegens het hof nogal eens zichtbaar moeite mee
zich te verantwoorden. Dat kan gemakkelijk leiden tot irritaties over en weer.
Voor het hof is het de kunst om hoffelijk te blijven, ook al heb je soms grote problemen
met de wijze waarop door het bureau in het verleden is gewerkt. Doordat er soms
in een jaar weinig structureel aan een bepaalde zaak is gewerkt, ontstaat in
het vraaggesprek nogal eens een pijnlijke situatie. Het bureau wil dan nogal
eens een houding aannemen van: ‘wij weten het beter en u begrijpt niets van ons
vak.’..."
"[Bij BJZ] is er weinig animo tot terugplaatsing. Uiteraard
krijgen we als hof regelmatig die situatie ter beoordeling en een fatsoenlijk
antwoord op onze vraag naar de inspanningen die worden gedaan om het kind terug
te plaatsen bij de ouders krijgen we lang niet altijd”. Omdat ouders regelmatig
vragen om ‘waarheidsvinding’ en de vraag stellen wat zij moeten doen om de
kinderen weer terug thuis te krijgen en daarop geen antwoord krijgen of min of
meer met een kluitje in het riet gestuurd worden, tergt dat bezorgde ouders. …
“Onwillekeurig rijst dan de vraag nogal eens: ‘is het bureau er voor de
cliënten of zijn de cliënten er voor het bureau?"
Bovenstaande is door een rechter
geschreven!
Fasetherapie (Anniek Thoomes-Vreugdenhil):
Belangrijk bij deze methode is het volgende:
“Bij hechtingsproblematiek is het heel belangrijk geen dwang te gebruiken, dat
werkt averechts. Fasetherapie gaat uit van respect voor het kind en wordt pas
uitgevoerd als het kind het echt zelf wil. Ook tijdens de behandeling wordt het
kind steeds betrokken wat het wel en niet wil/aankan. (Hechten doe je aan je
ouders). …
Voor (adoptie- en pleeg)ouders is het leven met een
problematisch gehecht kind niet gemakkelijk. In de praktijk van de
hulpverlening heb ik voor hen groot respect gekregen, in het bijzonder voor hun
inzet en voor het volhouden. … Zowel kind als ouder verdienen een goede
behandeling om de problemen te overwinnen en – voor het kind – om ‘gehecht’ in
het leven te kunnen staan. … (boek:
Hechtingsproblemen bij kinderen:) In hoofdstuk 5 worden, aan de hand van
voorbeelden, de mogelijkheden aangegeven van wat er in de eigen leefsituatie
van ouders en kind gedaan kan worden. Dat gebeurt veelal samen met deskundige
hulp, maar wel steeds in het besef dat er in het leven van alledag situaties
zijn die ouders zelf moeten hanteren. “
Zie verder FJR 2102/95 (pag. 293):
Aanwezigheid van
bewijsstukken?
Het verdient aanbeveling om bij een OTS- of
UHP-verzoek te letten op de volgende stukken:
Welke
stukken bewijzen dat eerst juiste, deskundige hulp is geleverd of, bij
verlenging van UHP, er werkelijk diagnostiek is bedreven, en waaruit blijkt dat
de ouders de bedreiging zijn? BJZ zelf mag slechts indiceren (doorverwijzen),
niet diagnosticeren, en een diagnost maakt zelf een behandelplan;
De
aanwezigheid en inhoud van het document met onderzoeksvragen die door Bureau
jeugdzorg of Raad voor de Kinderbescherming is opgesteld voor de
diagnost/specialist; de ondertekening van de ouders voor accoord moet eronder
staan. Die onderzoeksvragen willen nogal eens te beperkt en eenzijdig zijn,
opgesteld door een sociaal werker of –op z’n best– een gedragsdeskundige die
de cliënt niet zag, dus tegen de beroepsethiek in (of aanvullende
onderzoeksvragen van de ouders);
De
aanwezigheid van het specialistisch rapport en het behandelplan van deze
specialist waaruit eventueel blijkt dat uithuisplaatsen het beste is.
Conclusie:
Ondanks
dat er meer is, om vraagtekens te stellen bij pleegsettingen (zoals de
bevindingen van prof. Mary Dossier, 2002, waar pleegkinderen te vaak lijden
onder verhoogde cortisol-niveaus en matige hechtingsrepresentatie van
pleegouders (http://issuu.com/tjwstrubbe/docs/gehechtheid__diagnostiek_en_jeugdzo
, v.a. dia 10), willen we concluderen dat:
- er
dubieuze haken en ogen zitten aan indicaties die leiden tot een
beschermingsmaatregel wegens gebrekkige ‘meetmethoden’,
- er te
regelmatig niet vanuit de ontwikkeling van het kind gedacht wordt,
- er niet
alleen psychologische en pedagogische belemmeringen zijn voor het pleegkind
doch zelfs fysieke, met latere nadelige gevolgen voor het kind,
- er
(bedreigende) haken en ogen zitten aan pleegsettingen voor de opgroeienden,
- er ook toekomstige
belangen zijn bij het kind (om zijn afkomst goed te ‘kennen’ waaraan BJZ te
rigide meewerkt met te korte contacten op een te lage frequentie, en zonder
orthopedagogisch toezicht ondanks dat ouders daarom kunnen vragen vanwege de
waarheidsvinding’), met name de identiteitsfase,
- er
regelmatig aan signalen van eigen ouders wordt voorbijgegaan,
- er fouten
zitten in de rapportages vanuit BJZ (en de RvdK die dat protocollair
overneemt),
- er
signalen vanuit een andere bron dan die van BJZ serieus afgewogen dienen te
worden,
- er
gewogen moet worden tussen gemelde èn niet-gemelde signalen die al dan niet op
een probleem duiden of die ontkrachten, waardoor een beweerde grond tot
beschermingsonderzoek en -maatregel te dun ijs blijkt te zijn om een huis op te
bouwen, bedenkende dat een beschermingsmaatregel een uiterste dient te zijn en
als zeer ingrijpend moet worden gezien voor de zich ontwikkelende opgroeiende
en voor ouders,
- er
gedragsproblemen zijn die veelal thuis met therapie kunnen verbeteren,
- er een
afweging gemaakt dient te worden tussen de bedreiging die een pleegsetting voor
het opgroeiende kind vormt tegenover de mogelijk nog bestaande bedreiging die
van de (mogelijk leerzame) ouders zouden kunnen uitgaan en naar BW1:254 lid 1
voldoende ernstig zouden zijn, of tegenover de opheffing van deze bedreiging
vanuit de ouders.
*:
“Gegeven de sensitiviteit en specificiteit van de
hieronder te bespreken instrumenten en de te verwachten base rate van 2 tot 5%
voor ernstige problemen in opvoeding en ontwikkeling (Zeijl et al., 2005) moet
men er dus rekening mee houden dat een groot deel van de door de signaleringsinstrumenten
aangewezen kinderen en gezinnen geen probleem hebben. Het is daarom
onverantwoord om welk ignaleringsinstrument dan ook te gebruiken als enige aanleiding
tot een interventie. Niet alleen is interventie dan vaak voor de meeste
kinderen en gezinnen overbodig, maar heeft ook negatieve effecten in de zin van
stigmatisering en selffulfilling prophecies.
Waar dat mogelijk is dienen signaleringsinstrumenten
gebruik te maken van meerdere informatiebronnen: dossierinformatie, informatie
van de ouder(s), van het kind of de jongere en van anderen die het kind of de
jongere goed kennen (leidsters kinderopvang en peuterspeelzalen, leerkrachten, familie).
Uit onderzoek blijkt dat dezelfde vragenlijsten die door verschillende personen
worden ingevuld (ouder, kind, leerkracht) doorgaans slechts matig correleren.
Dit heeft minder met de (on)betrouwbaarheid van de verschillende informanten te
doen dan wel met het gegeven dat er specifieke, niet-overlappende informatie
bij de drie bronnen bekend is (Zie: Hoffenaar, P., & Hoeksma, J., Understanding
informant disagreement, in press). …”
Tip voor kinderrechters
Wegings-vragen bij
rechtspraak rond jeugdzorg:
Welke
signalen zijn er vanuit de jeugdzorg?,
En
welke signalen komen vanaf ouders en andere deskundigen?
Welke
signalen zijn niet genoemd door de jeugdzorg, verzwegen? Signalen over de pleegsetting
zijn ook belangrijk.
Van
wie (welke opleiding) komt het signaal?
Welke uitleg kan daaraan gegeven worden
in relatie tot de ontwikkeling van het kind? Is de melder beëdigd en voldoet deze aan zijn beroepsethiek?
Welke
onderzoeksvragen zijn door beide partijen gesteld aan de specialist?
Welke
problemen kunnen niet thuis behandeld worden? En waarom niet?
En welke therapie
is gekozen en wel op welke plek, thuis of in pleegsetting?
Hoe
werkt de maatregel in het kind? Welk alternatief is er, dat voordeliger is voor de opgroeiende?
In de hoop dat hiermee fouten en knelpunten verminderd worden, ten behoeve
van het welbevinden van het integrale kind.
T. Strubbe