Pagina's

woensdag 9 mei 2012

Jeugdzorg creëert ouder-vervreemding

Volgens IVRK artikel 19 moeten kinderen beschermd worden tegen alle, ja, alle vormen van mishandeling, lichamelijk, psychisch en seksueel, binnen èn buiten gezinsverband. De Staat draagt zorg voor preventie en voor behandeling.

De stichtingen die een Bureau Jeugdzorg in stand houden (en de gemeentelijke CJG’s onder de Wet Zorg voor Jeugd waarschijnlijk ook na 1-1-2015) zijn bedoeld om te indiceren en door te verwijzen naar de zorg. Daarnaast heeft de stichting na OTS-beschikkingen het mandaat case-management te voeren als gezinsvoogdij. De stichting geeft zelf geen zorg.

Om tot zorg te komen, op diagnostisch niveau, is een anamnestisch traject nodig, welke door een beroepsgeregistreerde specialist wordt uitgevoerd. Immers het kind heeft gelijk aan een volwassene onder de WGBO recht op de best mogelijke gezondheid en gezondheidszorg (IVRK art. 24).

We zien dat vele kinderen niet doorstromen naar het punt waar een diagnose gesteld is. Ondertoezichtstellingen (OTS-sen) leiden te regelmatig tot uithuisplaatsingen (UHP’s). Deze worden te vaak niet onderbouwd met valide motivering, niet onderbouwd met diagnostische rapporten en daaruit voortvloeiende behandel­plannen, doch met beweringen uit “van horen zeggen”, dewelke gevoeld worden als insinuaties. Dat een uithuisplaatsing gevoeld wordt als een kinderroof, is te onderbouwen en redelijk te achten…

Bij een OTS kunnen ouders reeds met dreigingen vanuit BJZ (gezinsvoogdij) gechanteerd worden om niet de juiste hulp te ontvangen maar een verkeerd traject te accepteren. Maar bij een uithuisplaatsing wordt te veel vanuit de onervaren ‘grote mens’ gedacht: alles oplossen door een ‘bedreiging’ (in de zin van BW1:254, lid 1,) te ‘behandelen’ buiten de invloedsfeer van het gezin. Echter ervaart een kind een uithuisgeplaatst-zijn als een onbekende omgeving die niet veilig en vertrouwd is. Mocht een behandeling nodig zijn, dan zal deze zich buiten de vertrouwde sfeer langzamer ontwikkelen dan onder de ouders zelf. Het ontwikkelen onder UHP leidt veelal tot schijnaanpassingen. Dat is niet de hoogst mogelijke mate van gezondheidszorg.

Mocht een ouder daadwerkelijk een bedreiging zijn, dan is dit strafrechtelijk vast te stellen. Een individu die zich strafrechtelijk schuldig maakt, kan aangepakt worden. Dit dien zodanig te geschieden dat het kind er het minst last van heeft: het kind in zijn vertrouwde omgeving laten; de strafrechtelijke pleger kan het huis uit.

Omdat het kind, evenals de volwassene, en boven de volwassene prevalerend, het recht heeft op de hoogst mogelijke mate van gezondheidszorg (IVRK 24), strijden niet-valide onderbouwde (dus niet-diagnostisch onderbouwde) beschikkingen tot OTS en UHP dusdanig met het belang van het kind, dat gezien Grondwet artikel 94[1], deze niet verenigbaar is met internationale verdragen. Het EVRM artikel 8 stelt niet voor niets dat family-life (met de biologische ouder) prevaleert, belangrijk is voor het kind.
Uithuisplaatsen wordt door diverse jeugdpsychiaters beschouwd als schadelijk voor de ontwikkeling van het kind.

Het komt eveneens te regelmatig voor dat de gezinsvoogdij (BJZ) het contact met de biologische ouders, of ze gescheiden zijn of niet, op een te laag niveau van slechts éénmaal per week, met maximaal anderhalf uur stellen. Voor de hechting, voor de kind-ouderband en voor het ‘kennen’ van beide ouders op latere leeftijd, is een intensieve omgangsregeling van minimaal een dagdeel per minimaal een week nodig.
Dit niet praktiseren, toont aan dat BJZ geen deskundigheid voert, immers het bevordert het ontstaan van PAS (erkend door rechters in LJN BN2989, BJ5347, e.d.), in het Nederlands wel Oudervervreemdingssyndroom genoemd.
Het kind komt onder UHP in een situatie waar het zijn ouders ‘kennen’ niet echt kan onderhouden. Deze behoefte zien we bijvoorbeeld bij geadopteerden, die op zoek gaan naar hun roots en een levenlang moeite hebben bij het niet-vinden van het ‘kennen’ van al zijn ouders.
Het ‘kennen’ van alle ouders is een long-term-belang van het kind waar kennelijk de stichtingen die een BJZ onderhouden geen rekening mee houden, aangezien dit nimmer meegewogen wordt in de motivatie (Awb 3:46).

De meeste door BJZ verkregen OTS-sen en UHP’s zijn strijdbaar met belangen, ook het long-term-belang, van het kind.

ô

Professor C. Schuengel sprak in 2008 op een Hechtingscongres te Ede en eindigde met:
“Wie kinderen een warm hart toedraagt, koestert ouders!” (Bevorder relaties!).

Meer over de knelpunten die worden gezien door wetenschappers buiten de p.r. van BJZ:
Prof.dr. R.A.C. Hoksbergen schrijft in zijn boek ‘Kinderen die niet konden blijven’, 2011, ISBN 978-94-6153-025-7, vanaf pagina 404 over Valkuilen bij opvang en behandeling van hechtingsgestoorde kinderen door de jeugdzorg. ...

Rond het ‘terugplaats-beleid’ van BJZ herkent raadsheer mr. P. A. J. Th. van Teeffelen van het Gerechts­hof te ’s Hertogen­bosch (juris­tenblad FJR, 10, 2010, p. 248) ook knelpunten. Hij somt 3 knelpunten op in de BJZ-inzet, die door de opbouw der stukken voor een rechtsgeleerde al een waar zoekplaatje oplevert, laat staan voor ouders:
Voor cliënten lijkt het in een aantal situaties dan ook een gevecht tegen windmolens in plaats van dat de hulp wordt verleend, waar het allemaal om begonnen is.

Het derde knelpunt heeft betrekking op de verantwoordingsplicht van Bu­reau Jeugdzorg. Het bureau heeft er jegens het hof nogal eens zichtbaar moeite mee zich te verantwoorden. Dat kan gemakkelijk leiden tot irritaties over en weer. Voor het hof is het de kunst om hoffelijk te blijven, ook al heb je soms grote problemen met de wijze waarop door het bureau in het verleden is gewerkt. Doordat er soms in een jaar wei­nig structureel aan een bepaalde zaak is gewerkt, ontstaat in het vraaggesprek nogal eens een pijnlijke situatie. Het bureau wil dan nogal eens een houding aannemen van: ‘wij weten het beter en u begrijpt niets van ons vak.’...

[Bij BJZ] is er weinig animo tot terugplaatsing. Uiteraard krijgen we als hof re­gel­ma­tig  die situatie ter beoordeling en een fatsoenlijk antwoord op onze vraag naar de in­span­ningen die worden gedaan om het kind terug te plaatsen bij de ouders krijgen we lang niet altijd. Ouders stellen de vraag wat zij moeten doen om de kinderen weer terug thuis te krijgen en krijgen daarop geen antwoord of worden min of meer met een kluitje in het riet gestuurd. … Onwillekeurig rijst dan de vraag nogal eens: ‘is het bureau er voor de cliënten of zijn de cliënten er voor het bureau?’ (Citaten[2])

De SSF stelde naar het idee van professor Hoksbergen (2000, IBAP[3]) het advies naar het ministerie van Justitie op (sinds 2004) om voor doelgroepen een eigen gespe­cialiseerde deur of toegangspoort tot echte jeugdhulpverlening te creëren, die de kennis in huis heeft die past bij de doelgroep. Deze kennis ontbreekt duidelijk bij BJz.[4]



:     Burgerlijk Wetboek 1:257 bevestigt het belang van de kind-ouderband, maar wordt ‘vergeten’ of met suggesties omzeild door BJZ:

BW - Artikel 257:

·                   1.De stichting BJZ houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder hulp en steun worden geboden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
·                               2.Deze hulp en steun zijn erop gericht de met het gezag belaste ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zoveel mogelijk te doen behouden. Bij algemene maatregel van bestuur, op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en de omvang van de hulp en steun.
·                               3. Indien het leeftijds- èn ontwikkelingsniveau {geestelijke achterstanden en manipulatief vermogen} van de minderjarige en diens bekwaamheid en behoefte zelfstandig te handelen en zijn leven naar eigen inzicht in te richten daartoe noodzaken, zijn de hulp en steun, meer dan op het vergroten van de mogelijkheden van de ouders om hun kind te verzorgen en op te voeden, gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van de minderjarige.
·                               4. De stichting BJZ bevordert de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige.

{{Prevaleert BW1 voor de Wjz?}}


[1] Gw, artikel 94: Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Zie eindnoota.


[3] R.A.C. Hoksbergen, 18-02-2000, Openbaar college “Adoptie: een levenslang dilemma?”, ISBN 90-805430-2-0, IBAP: pag. 25-26.

[4] http://dl.dropbox.com/u/2479159/Keeping%20the%20Promise-%20VERTALING%20-summary.pdf

(Keeping the Promise dat stelt dat ‘de reguliere jeugdzorg niet de kennis matcht bij de case’, zo ook door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid en de Kamercommissie Samson gezien).

T.S.

                Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse
C http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.com/2012/04/alle-artikelen-jeugdzorg-dark-horse.html

1 opmerking:

  1. Artikel BW 1:257?
    Hebben ze dan zeker nog nooit van gehoord daar bij die stichting..
    En al hadden ze t begrepen,dan zullen ze je er al helemaal liever niet op wijzen.Alleen maar plichten en vrijheidsberoving. NIKS rechten,die worden tijdelijk bevroren,zolang de casus duurt,totdat ze jouw en je kind hebben waar ze je willen.
    En hulp?
    Heb meer vertrouwen in uw oppas of werkster die iedere week komt,dan in zo'n kinderrover vermomd als trol,die dan ook nog eens je huishouden en structuur wil komen ontregelen.
    Allez-Hup,Gewoon deleten of als spam markeren

    BeantwoordenVerwijderen