Pagina's

zondag 19 februari 2012

Sociale en emotionele ontwikkeling bij UHP

2015: invoering eigen bijdrage jeugdzorg
8 oktober 2010
In 2015 voert het nieuwe kabinet een eigen bijdrage voor jeugdzorg in. Bij uithuisplaatsing gaat het om een bedrag dat ten minste gelijk is aan het geld dat een gezin bespaart wanneer een kind niet meer thuis woont. De overheid gaat uit van een eigen bijdrage van 3.400 euro per kind per jaar. Daarnaast komt er een eigen bijdrage voor ouders van jeugdigen die zorg ontvangen vanwege de AWBZ. Ook in de extramurale jeugdzorgverlening wordt een eigen bijdrage ingevoerd. Rekening houdend met de inningskosten leveren deze maatregelen 70 miljoen euro op.

Meer informatie: Kabinetsformatie2010.nl met het regeerakkoord
Bron: Rijksvoorlichtingsdienst
Kennis over gehechtheid gebundeld voor rechters
7 oktober 2010
Onveilig gehechte kinderen kunnen zich op latere leeftijd in een gunstig opvoedklimaat alsnog veilig hechten. Dat stelt Femmie Juffer, hoogleraar Adoptie bij het Centrum voor gezinsstudies aan de Universiteit Leiden, in haar onderzoeksrapport 'Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties'. Er is dus geen reden om in een pleeggezin of residentiële instelling emotionele afstand te houden tot een onveilig gehecht kind. Dat inzicht is van belang voor kinderrechters die beslissingen moeten nemen over bijvoorbeeld uithuisplaatsing.
Kinderrechters hebben kennis nodig over gehechtheidsrelaties en -problemen bij veel beslissingen die ze nemen, bijvoorbeeld bij een echtscheiding. Daarom vroeg de Expertgroep Jeugdrechters Juffer de beschikbare kennis te bundelen. Ze geeft een overzicht van nieuwe wetenschappelijke inzichten, meetinstrumenten en mogelijke interventies. Ook doet ze aanbevelingen voor de rechtspraktijk.
http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=116742:
Opgroeien
Extra zorgbehoefte van pleegkinderen
Het doel van een pleegzorgplaatsing is het bieden van een zo optimaal mogelijke omgeving voor het kind zodat het zich gunstig kan ontwikkelen. Kinderen die in de pleegzorg terechtkomen, hebben vaak extra zorg nodig (Van den Berg en Weterings 2007). Zij hebben vaak al een aantal overplaatsingen meegemaakt en wisselende opvoeders gehad. Hierdoor kan hun 'hechtingscapaciteit' (het vermogen om zich aan een nieuwe persoon te hechten) verstoord zijn. Daarnaast vertonen pleegkinderen vaak loyaliteits- en gedragsproblemen. Dit is niet verwonderlijk, omdat veel pleegkinderen, gezien hun voorgeschiedenis, vaak lang in een ongunstige opvoedingssituatie hebben geleefd. Kinderen in pleeggezinnen hebben wel minder problemen dan kinderen die opgroeien in een tehuis. Zelfs in tehuizen met goede verzorging ontstaan hechtingsstoornissen en ernstige achterstanden door een gebrek aan een vaste verzorger (AACAP 2006; Juffer e.a. 2005; Marinkovic en Backovic 2007; O’Connor en Zeanah 2005).
Sociale en emotionele ontwikkeling bij plaatsing
Vrijwel alle kinderen hebben ontwikkelingsproblemen op het moment dat zij in een pleeggezin worden geplaatst. De ernst van de emotionele schade als gevolg van pedagogische en emotionele verwaarlozing blijkt uit een onderzoek van pedagoge Tonny Weterings van de Universiteit Leiden (1998). Van de 58 pleegkinderen heeft 71 procent van de pleegkinderen problemen in de lichamelijke ontwikkeling, 57 procent in de motorische ontwikkeling, 48 procent in de spraak- en taalontwikkeling en 81 procent in de sociale en emotionele ontwikkeling. Bij 85 procent van hen melden de pleegouders bovendien dat de pleegkinderen 'merkwaardig' gedrag vertonen, bijvoorbeeld door nauwelijks te reageren op hun omgeving, geen reactie te tonen bij pijn, zeer angstig of claimend te zijn. Daarnaast is het opvallend dat 40 procent van de pleegkinderen achterstand vertoont op alle vier genoemde ontwikkelingsgebieden.
Sociale en emotionele ontwikkeling in het pleeggezin
Uit hetzelfde onderzoek van Weterings blijkt dat veel pleegkinderen na jarenlang verblijf in een pleeggezin nog steeds met problemen kampen. Met name een verstoring van de sociale en emotionele ontwikkeling blijkt hardnekkig (Weterings 1998). Pleegkinderen hebben vaak weinig zelfvertrouwen en ontwikkelen zich vaak niet goed door de onzekere situatie waarin zij leven. Pas na gemiddeld vijf jaar verblijf in een pleeggezin constateren pleegouders een significante verbetering in de ontwikkeling van het kind, blijkt uit een onderzoek van de Universiteit Leiden (Mouissie 2006).
Hechtings- en opvoedingsrelatie
De verschillende manieren waarop ouders of verzorgers met hun kinderen omgaan, kunnen leiden tot een 'veilige' of 'onveilige hechting'. Pleegkinderen, waarvan de ouder(s) niet of te weinig hebben kunnen voldoen aan de behoefte van het kind om contact en bescherming, ontwikkelen vaak een onveilige hechtingsrelatie met hun opvoeders. De manier waarop kinderen dat uiten kan van kind tot kind verschillen: van afstandelijk gedrag tot zeer brutaal gedrag. Voor pleegouders is het niet gemakkelijk een relatie met dit pleegkind op te bouwen.
De verstoring in de hechtingsrelatie tussen (pleeg)ouder en kind komt tot uiting in de interactie tussen hen. In de Verenigde Staten is de praktijkrichtlijn 'American Academy of Child and Adolescent Psychiatry' (2006) ontwikkeld die een overzicht geeft van signalen van verstoorde hechting bij een kind. De signalen hebben betrekking op acht aandachtsgebieden en worden gerubriceerd onder 'adaptief' bij een veilig gehecht kind en 'niet-adaptief' bij een kind met een verstoorde hechting.
Signalen verstoorde hechting



Gedrag
Adaptief
Niet adaptief
1. Genegenheid
Vertoont genegenheid in verschillende interacties
Gebrek aan uitwisseling van genegenheid in verschillende situaties
2. Troost zoeken
Zoekt troost bij de hechtingspersoon
Zoekt geen troost bij de hechtingspersoon of doet dit op een vreemde manier
3. Hulp vragen hechtingspersoon
Bereid hulp te vragen aan de hechtingspersoon
Buitensporig afhankelijk of niet in staat om hulp te vragen aan de hechtingspersoon
4. Medewerking
Werkt meestal mee met de hechtingspersoon
Reageert voortdurend ongehoorzaam of reageert angstig gehoorzaam
5. Exploratiegedrag
Gebruikt de hechtingspersoon als veilige basis van waaruit de omgeving wordt verkend
Het kind gaat in een onbekende omgeving niet even terug naar de hechtingspersoon als hij is weggelopen of is niet bereid om de omgeving te verkennen
6. Controlerend gedrag
Geeft weinig blijk van controlerend gedrag jegens de hechtingspersoon
Overbezorgd en/of niet bij de leeftijd passend verzorgend gedrag jegens de hechtingspersoon, of buitensporig bazig, straffend en controlerend gedrag jegens de hechtingspersoon
7. Reacties op hereniging
Indien van streek: zoekt troost bij de hechtingspersoon.
Indien niet van streek: positief herstellen van contact door tonen van genegenheid.
Na scheiding wordt het contact niet hersteld, negerend of vermijdend gedrag, intense boosheid of gebrek aan genegenheid
8. Reactie op vreemden
Aanvankelijke terughoudendheid ten opzichte van vreemden
Onmiddellijk contact zoeken zonder op zijn hoede te zijn, met uitgebreid fysiek contact zonder te letten op de hechtingspersoon. Zonder protest met een vreemde meegaan



Loyaliteit
In haar proefschrijft onderscheidt gezondheidszorgpsychologe Petra Bastiaensen twee vormen van loyaliteit: zijnsloyaliteit en verworven loyaliteit (Bastiaensen 2001). Zijnsloyaliteit begint bij de geboorte van een kind. Het kind en zijn ouders zijn vanaf dat moment verbonden door een band die onverbreekbaar is. De loyaliteit ontstaat doordat het kind het leven krijgt van zijn ouders. Zijnsloyaliteit is een gegeven. Het kan wel worden ontkend, maar niet verbroken. De band kan negatief of positief worden ervaren door het kind maar zeker is dat de band bestaat. Bij verworven loyaliteit ontbreekt de vanzelfsprekendheid. Deze loyaliteit wordt in de loop van de tijd 'verworven' of verdiend. Een kind dat door anderen dan zijn biologische ouders wordt opgevoed, moet zijn loyaliteit over verschillende personen verdelen. De zijnsloyaliteit blijft altijd bij de biologische ouders liggen, maar de pleegouders bouwen verworven loyaliteit op door voor het kind te zorgen.
Pleegkinderen die langdurig in een pleeggezin wonen, hebben meestal regelmatig contact met de eigen ouders. Vaak wordt verondersteld dat kinderen heen en weer geslingerd worden tussen aan de ene kant de loyaliteit aan en hechting met de ouders en aan de andere kant de pleegouders. Maar dit is niet het geval. Anne Maaskant (2007) vroeg voor haar afstudeerscriptie pleegkinderen naar de relatie met hun ouders en pleegouders en naar de frequentie waarin zij hun ouders zien. De antwoorden laten zien dat het welbevinden van de pleegkinderen vooral wordt bepaald door de relatie met de pleegouders. Als het om hechting en loyaliteit ging, was er geen sprake van concurrentie tussen de pleegouders en de ouders. Ook de frequentie van het contact met de ouders heeft geen invloed op het welbevinden van het pleegkind. Wel lijdt het pleegkind eronder als het niet goed gaat met de ouder. (1)
De invloed van zekerheid over de plaatsing
Pedagoge Tonny Weterings (1998) heeft ook onderzocht welke invloed het op het kind heeft als de plaatsing 'zeker' is, dat wil zeggen dat er snel duidelijkheid is of het kind wel of niet teruggaat naar de biologische ouders. Uit het onderzoek blijkt dat kinderen met een plaatsing die 'zeker' was, zich beter ontwikkelden. Kinderen die deze zekerheid niet hadden, gingen minder vooruit in hun ontwikkeling en hadden vaker problemen (2). Deze bevinding is des te opvallender, omdat de groep kinderen met een zekere plaatsing startte met kinderen die een grotere achterstand hadden in hun ontwikkeling. De pleegkinderen die zekerheid hadden over hun plaatsing, waren dus zowel in relatieve als in absolute zin meer vooruitgegaan in hun ontwikkeling. Dezelfde bevinding komt naar voren bij de ontwikkeling van de relatie tussen de pleegouders en het pleegkind. Bij pleegkinderen die zeker waren over hun plaatsing komt het vaker voor dat er nauwelijks of weinig problemen waren (38 procent), dan bij pleegkinderen met een onzekere plaatsing (22 procent).
Volgens Peter van den Berg en Tonny Weterings (2007) wijzen de gegevens in de volgende richting. Als de pleegouders niet weten of het kind bij hen zal blijven, zijn zij ook onzeker over hun relatie met het kind. Zij kampen dan met de vraag of zij emotioneel zullen of 'moeten' investeren in de relatie, als het kind toch weer weg zal gaan. (3) Dit belemmert voor het kind het ontstaan van een hechte relatie met de pleegouders. Het kind zal hierdoor meer problemen hebben en minder vooruitgaan in de ontwikkeling. Wil men pleegkinderen een kans op ontwikkeling geven, dan is het noodzakelijk dat een kind snel weet of het bij de pleegouders mag blijven wonen.
Commentaar redactie Jeugdzorg-Darkhorse bij dit artikel:
De algemene conclusie bij dit artikel is dat de gegevens die hier vermeld worden, voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn; in het voordeel van de kinderbeschermers of in het voordeel van de biologische ouders.  
(1) Het pleegkind lijdt eronder als het niet goed gaat met de biologische ouder. In dit verband kan gedacht worden aan een ouder met bijvoorbeeld drugsproblematiek die steeds verder afglijdt, maar evenzeer aan een ouder die er aan onderdoor gaat dat zijn/ haar kind op valse gronden door BJZ is weggenomen en geen leven meer heeft als gevolg van deze legale kinderroof.
(2)  Het artikel wijst erop dat kinderen zich beter ontwikkelen als ze zekerheid hebben over de plaatsing, tegenover kinderen die minder goed presteren wanneer ze in onzekerheid worden gehouden over het wel of niet teruggeplaatst worden bij hun biologische ouders. Dit lijkt te betekenen dat er dan maar zo snel mogelijk moet worden overgegaan tot een definitieve uithuisplaatsing in het belang van het kind. Dan kan het zich tenminste aan iemand hechten en een relatie opbouwen. Als een uhp op valse gronden heeft plaatsgehad, kan dit de biologische ouders enorm tegenwerken in hun streven om hun kind terug te krijgen. Het (hechtings)- belang van het kind wordt zo een extra sabotagemiddel om de rechten van de biologische ouders te ondermijnen. Aan de andere kant zou het ook kunnen betekenen dat er juist niet te snel tot een (overbodige) uithuisplaatsing moet worden overgegaan, omdat een tijdelijke uhp juist schadelijk is voor het hechtingsvermogen van het kind.
3) Pleegouders die niet weten of een kind bij hen zal blijven, hebben moeite om zich aan het kind te hechten en emotioneel te investeren. De reden dat pleegkinderen zo vaak worden verplaatst is vaak gelegen in het macht-en-controle aspect van BJZ. Niet zelden wordt een goed functionerend pleegkind bij de pleegouders weggehaald, omdat dezen door hun hechting aan het kind een eigen visie ontwikkelen op het belang van het kind, waar BJZ niet van gediend is. Deze verdeel en heers-pollitiek lijkt men nu enigszins te willen tegengaan door in de nieuwe Wet op Jeugdzorg te garanderen dat een pleegkind minimaal 1 jaar bij het zelfde gezin blijft.
Bronnen
AACAP (2006), 'Praktijklijn voor de diagnose en behandeling van kinderen en adolescenten met RHS van de zuigelingenleeftijd en de vroege kindertijd', in: 'Kind en Adolescent Review', jaargang 13, nummer 3, p. 225-283.
Bastiaensen, P. (2001), 'Belaste pleegouders en verscheurde pleegkinderen? Onderzoek naar de wijze waarop pleegouders de opvoedingssituatie beleven en pleegkinderen de relatie met het pleeggezin en het gezin van oorsprong beleven'. Proefschrift Katholieke Universiteit Nijmegen.
Bergh, P. van den, en T. Weterings (2007), 'Pleegzorg, jeugdzorg voor het kind: pedagogische besluitvorming bij uithuisplaatsing'. Amersfoort: Uitgeverij Agiel.
Haans, G., L. Robbroeckx, J. Hoogeduin en A. van Beem-Kloppers (2010), 'Ouderbegeleiding bij roldifferentiatie: ouders helpen bij het invullen van de ouderrol na plaatsing van hun kind in een pleeggezin'. Amsterdam: SWP.
Juffer, F., M. Bakermans-Kranenburg, M.H. van IJzendoorn (2005), 'The importance of parenting in the development of disorganized attachment: evidence from a preventive intervention study in adoptive families' in: 'Journal of Child Psychiatry and Psychology', jaargang 46, nummer 3, p. 263-274.
Maaskant, A. (2007), 'Kind tussen pleegouders en ouders'. Amsterdam: SWP.
Marinkovic, J.A. en D. Backovic (2007), 'Relationship between type of placement and competencies and problem behavior of adolescents in long-term foster care', in: 'Children and Youth services Review', jaargang 29, nummer 2, p. 216-225.
Mouissie, J. (2006), 'Het pleegkind in ontwikkeling. Een onderzoek onder 50 pleegzorgsituaties met behulp van het PSI'. Leiden: Universiteit Leiden.
O’Connor, Th. en Ch. H. Zeanah (2005), 'Hechtingsstoornissen: diagnose en behandelingsmogelijkheden', in: 'Kind en Adolescent Review', jaargang 12, nummer 2, p. 158-186.
Weterings, A.M. (red.) (1998), 'Pleegzorg in balans, bestaanszekerheid voor kinderen'. Leuven: Garant.
Weterings, A.M. (2005), 'Pleegzorg', in: J. Hermanns, C.H.C.J. van Nijnatten, F. Verheij en M. Reuling (eds.), 'Handboek jeugdzorg deel 2: Methodieken en programma’s' (p. 255-273). Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

                Terug naar Alle artikelen Jeugdzorg Dark horse
C http://jeugdzorg-darkhorse.blogspot.com/2012/04/alle-artikelen-jeugdzorg-dark-horse.html

1 opmerking:

  1. Oei, Tonny Weterings.... Ze is pro-pleegplaatsen en negeert telkens veel variabelen, en het lijkt wel of zij beweert dat alle kinderen het beste af zijn in pleeggezinnen, blijkt uit haar zgn. onderzoeken. Bij stichtingKOG (.info) bekend.

    Al zegt Weterings ook dat het wennen aan een pleegplaatsing erg lang duurt, we weten ook dat opgroeienden die hun biologische ouders nauwelijks of niet 'kennen', een leven lang moeite hebben met dit gemis, waar BJZ geen rekening mee houdt. BJZ schemert met 'bedreiging', en zegt niet hoe en door wie dan wel. Ouders zijn per definitie de schuldigen. 'Alles is veilig buiten die ouders, dus UHP', maar zo ervaart een kind dat niet!. Over loyaliteit slaat ze de plank ook mis.

    De ervaring bij OTS en erger is dat de 'verworven' loyaliteit in pleegsituaties vaak een schijnaanpassing is, en het kind nare signalen krijgt over de eigen ouders, die helemaal niet zo vaak contact mogen hebben van de gezinsvoogd, zodat het kind zich gaat schamen voor zijn ouders en de schuld -kindeigen- bij zichzelf zoekt.
    Het wordt innerlijk onzeker en vormt een negatief zelfbeeld. Dat kan zich internaliserend 'uiten', of ook wel in agressie. Dan wordt de schuld door de grote mensen gelegd bij de biologische ouders, ook al is de omgangsregeling om de paar maanden een uurtje.

    Over gehechtheid kan men de site van psych.th. Anniek Thoomes bezoeken: http://www.hechtingsproblemen.nl/nl/behandelvormen .

    De 'jeugdzorg' is door de BJZ-lobby zo'n booming business, dat er grote eigen bijdrages zullen worden gevraagd aan ouders, gedwongen! Zo hoeft de overheid niet op falende jeugdzorg te bezuinigen. Helaas!

    Er komt een aanvulling op het stuk van F.Juffer, omdat dit enkel gaat over reactieve hechtingsstoornis, waar ook andere oorzaaks-vormen bestaan, en zelfs het begrip 'hechtingsstoornis' vals gebruikt wordt door BJZ, zonder dat er een diagnose aan ten grondslag ligt. Juffer beschrijft ten minste nog hoe en met welke onderzoeksmiddelen men dient te onderzoeken, maar daar heeft de gezinsvoogdij lak aan. Het is te hopen dat rechters de insinuaties gaan inzien, waar BJZ misbruik maakt van een inhoudelijk onbekende gedragsstoornis, die zo fundamenteel is. Betere wetenschap: www.stroeckenverdult.be/site/upload/docs/De%20Knoop%20Amersfoort%202009.pdf !

    Over zekerheid..... Schijnzekerheid en gevolgschade zijn geen echte beschermings-factoren voor een goed welbevinden. Het is een truck van pleeg-voorstanders en BJZ-bezettings-graden.

    Over cijfers gesproken: In het stuk van prof. N.W. Slot e.a. "909 zorgen" staat dat 72% van de OTS-sen na 2 jaar GEEN verbetering hadden opgeleverd! Onder gezinsvoogdij werd wel bij een aanzienlijk deel van die 72% een verslechtering gemeten! -+
    En na het volwassen worden moeten strompelen met het gegeven dat je je eigen ouders niet echt hebt gekend, en met denkbeelden over hun en je eigen schuld, is een leven lang veroordeeld-zijn.
    Wat is hulp van BJZ toch mooi, ahum. Het is korte-termijn-denken bij BJZ, waar een kind zijn frustraties een leven lang meeneemt. (Zie de gevolgen van tv- Spoorloos e.d.).

    Uiteindelijk geeft meer wetenschap de doorslag in het voordeel van eigen gezinnen, met zo nodig bijstaande ambulante hulpverlening door een deskundige, geen sociaal werker van BJZ.

    De nieuwe wet heet: Wet Zorg voor Jeugd, voor beleidsadvisering: lees het PDF via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/11/09/beleidsbrief-stelselwijziging-jeugd-geen-kind-buiten-spel.html .

    BeantwoordenVerwijderen