Pagina's

donderdag 5 januari 2012

Beantwoordingbrief van een Tweede Kamerlid op het voorstel voor een gespecialiseerde voordeur, om die de diagnose te laten doen in plaats van *Jeugdzorg.

     
(* BJZ doet geen diagnoses; dat suggereert BJZ enkel)

Jeugd-zorg is geen zorg doch indicatief bedoeld. Toen de wetenschap voorstellen over betere Jeugd-zorg gaf, werd dit ‘vergeten’, en werd afgescheept met een p.r.-praatje van BJZ. Volksvertegenwoordigster voor jeugdzaken verdiepte zich niet.

Jeugd-zorg is geen pedagogische of (psycho)medische ‘zorg’ doch indicatief bedoeld. Daarom wordt de politiek door de wetenschap geïnformeerd.

De politica schreef:

 “Geachte heer ….

Bedankt voor het delen van uw inzicht. Echter zijn wij niet voor een extra bureaucratische ingreep zoals een extra deur (10). Pleegzorg wordt momenteel al als laatste redmiddel ingezet (11), meestal tijdelijk. Want het doel van de OTS is echter dat ouders het weer zelf kunnen doen (15). Terug werken naar huis moet in eerste instantie de inzet van Jeugdzorg zijn (12). Soms kan dat niet, dan is het beter dat er gekozen is voor een pleeggezin dan een koude residentiële voorziening. Er zijn voldoende toetsingskaders (6) ingebouwd. Medewerkers van Bureau Jeugdzorg zijn allen minimaal HBO-geschoold  (2), zij mogen daarbij inderdaad niet diagnostiek plegen, maar wel een diagnostisch beeld (2) schetsen. Er zijn heel veel toetsingsmomenten (13) voordat er een besluit genomen kan worden. Allereerst zal de gezinsvoogd het bespreken in het gezin. Er moet eerst (14) gekeken worden of er in het netwerk zelf mogelijkheden zijn. Daarna in het team van de gezinsvoogd. Dan pas wordt het besproken en getoetst in een multidisciplinair team, de gedragswetenschapper (1) moet er specifiek alleen naar gekeken hebben (die wel de diagnose kan geven) en zet dan zijn of haar handtekening eronder. Daarna wordt er nog gekeken door de teamleider zelf die zijn/ of haar handtekening en akkoord moet geven. Bij uithuisplaatsingen wordt het ook verzonden naar de Raad voor de Kinderbescherming (7), die ook toetst en de kinderrechter (8) die vervolgens een uitspraak (9) doet. Ouders hebben de mogelijkheid om bezwaar te maken. Gezien de vele stappen die (terecht) al genomen worden, lijkt mij een extra voordeur (10) niet noodzakelijk. Toch fijn dat u met mij hierin mee denkt, waarvoor dank. 

Met vriendelijke groet,

………… Tweede Kamerlid  Woordvoerder Jeugd en Justitie”  

Toelichting op de brief 

1. Het instemmen met een gevolg-hebbend besluit door een beroepsgeregistreerde gedragswetenschapper (Uitvoeringsbesluit bij Wjz art.1) zonder de cliënt te hebben onderzocht is een overtreding. De politica geeft hier te kennen dat ze niet eens weet dat ze zelf heeft ingestemd met het alternatief stellen van uitvoeringsbesluit bij Wjz artikel 35! Ze schrijft dat het nog ‘moet’. Art. 35 . De gedragswetenschapper is even blind als het team dat de cliënt niet onderzocht of zag.

Het nieuwe, verslapte artikel 35 UvbWjz  sinds half 2010: 
­
De stichting BJZ kan, alvorens het indicatiebesluit te nemen, een ontwerp daarvan ter advisering aan een gekwalificeerde gedragswetenschapper voorleggen.


* gekwalificeerde gedragswetenschapper: degene die lid is van het Nederlands Instituut voor Psychologen en is opgenomen in het Register Klinisch Psychologen of het register Kinder- en Jeugdpsychologen en beschikt over de Basisaantekening Psychodiagnostiek van dit instituut of degene die lid is van de Nederlandse Vereniging van Orthopedagogen en Onderwijskundigen en geregistreerd is als Orthopedagoog-Generalist,  dan wel een BIG-geregistreerde gezondheidszorgpsycholoog;

2. Een HBO–opgeleide is niet in staat tot het juist interpreteren van diagnostische signalen (als ze die al zou kunnen zien zonder diagnostische tests). Het ‘schetsen van een diagnostisch beeld’ is een vervalsing van de wetenschappelijke criteria. Het is hetzelfde als wanneer de tandartsassistente {zelfs een nog minder opgeleide!} uw kies trekt en later de tandarts nog even zijn handtekening eronder zet. Die HBO-opgeleide heeft de bevoegdheid niet eens om aan diagnostiek te werken, is daartoe niet universitair opgeleid of beroeps geregistreerd in het BIG-register, en het ‘onderzoek’ is daar meer een meningen-inventarisatie gebaseerd op aannames en roddel. Het gaat bij BJZ niet om diagnostiek. Het zou moeten leiden tot een doorverwijzing, wat zelden gebeurt.

3. Een meningeninventarisatie door het AMK naar aanleiding van een melding, kan niet gelden als een degelijk onderzoek.

4. De mening van ‘professionals’ (hoe dubieus hun motieven ook kunnen zijn) wordt altijd zwaarder gewogen dan hetgeen ouders vertellen. De verhouding is altijd scheef wanneer meningen de doorslag geven.

5. Het bespreken van de melding in het gezin is louter een formaliteit. Het gesprek vindt niet plaats op het niveau van waarheidsvinding met hulp van de ouders, maar is feitelijk een verhoor van de ‘verdachte’. Tevens mogen de ouders hun woord niet laten opnemen in het indicatiebesluit of Plan van Aanpak, al is er wel de ruimte voor; de gezinsvoogd bepaald de bewoording. Al zit hij/zij op een verkeerd spoor.

6. Het elkaar napraten binnen de Jeugdzorg in de diverse fases, de zogenoemde toetsingskaders, kan niet gelden als “voldoende toetsingskader”. Ook hebben de praktijkleider of de teamleider van AMK/ BJZ het kind niet gezien.

7. De Raad heeft een protocol om geen onderzoek van BJZ over te doen. De intentie van BJZ overnemen kan niet gelden als degelijk onderzoek. Wanneer er reeds een OTS was, dan legt BJZ een uithuisplaatsingsverzoek aan de rechter  niet eens voor aan de Raad.

8. De uitspraak, die de kinderrechter doet, kan niet beschouwd worden betrouwbaar onderdeel van het kwaliteitscontrole-mechanisme, omdat het een juridisch oordeel is. De kinderrechter heeft geen diagnostische specialiteit. De zitting is tevens achter gesloten deuren zodat er geen toezicht is op een degelijke afweging van bijvoorbeeld IVRK artikel 24, voor het (diagnostisch) belang van het kind.

9. Kinderrechters gaan vaak uit van de ‘professionaliteit’ van Jeugdzorg. Er is weinig tijd voor – of interesse in – het bepalen van de betrouwbaarheid van documenten die door BJZ worden aangeleverd. Een uitspraak van de kinderrechter wordt bovendien niet altijd opgevolgd door een gezinsvoogd*, als deze vindt dat de uitspraak ‘niet in het belang van het kind is’. Het wordt de ouders niet verteld dat ze bezwaar kunnen maken, hoe en waarover.
*(Tijdens de ‘Week van de Jeugdzorg’ mochten aankomend gezinsvoogden discussiëren over deze ‘morele dilemma’s’, die, wanneer ouders hetzelfde proberen, gewoon gelden als een wetsovertreding!)  

10. Een specialistische voordeur, in plaats van de te brede toegangspoort van BJZ, waarover intern geklaagd wordt over bureaucratie, kan nooit bureaucratisch zijn, juist omdat een betrouwbare wetenschappelijke diagnose op universitair niveau veel juridische procedures kan voorkomen en er sneller met een effectief, kundig behandelplan gestart kan worden, toegesneden op de cliënt. Deze procedures zijn nu veelvuldig aan de orde, omdat veel ouders van mening zijn dat ze op een amateuristische manier door bevooroordeelde Jeugdzorgwerkers worden weggezet.
Een gespecialiseerde voordeur, een of meer doelgroepingang(en)  creëren, zal meteen leiden tot snelle en efficiënte hulpverlening. Met meer echt-deskundige indiceerders in de toegang zal er eerder doorverwezen worden naar een specialist, een júíste specialist. Er zijn wetenschappelijke bevindingen gegeven aan de politiek, die deze meer gespecialiseerde ingangen adviseerden. Prof. R. Hoksbergen had al in 2000 zo’n doelgroepingang geadviseerd rond hechtingsstoornissen en adoptieproblematiek voor te onderzoeken hechtingsgestoorde kinderen, pleegkinderen (waar dat vaker voorkomt dan gewoon) en adoptiegezinnen (dito). Hij noemde dat een te creëren stichting IBAP. Het advies werd in 2010 wetenschappelijk bevestigd met een groot onderzoek (‘Keeping the Promise’, S.L. Smith, Adoption Institute). Ook andere wetenschappelijke onderzoeken bevonden dat de BJZ’s de kennis niet matcht aan de case. 
De ouders worden als het ware beschuldigd als oplossing en als therapie: uithuisplaatsen.


11. Er werd gesproken over “laatste redmiddel”, als cliché.  Hoe vaak ervaren we niet dat er geen hulp in huis werd geboden, geen Video-Interactie-Begeleiding (VIB) werd ingezet, een Eigen-Kracht-Conferentie (EKC) werd gesaboteerd/verboden, en er meteen wordt beweerd bij de rechter dat aan BW1:254, lid 1, zou zijn voldaan.

* 1. Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen van een stichting Bureau jeugdzorg.
Hoe vaak ontbreekt de uitleg waar of wie die “bedreiging” vormt waarover in de wettekst wordt gesproken; vaak zijn het niet de ouders? Ook wordt niet uitgelegd wat dat (“zullen”) “falen” betreft. Omdat uithuisgeplaatst-zijn schadelijk werd bevonden door jeugdpsychiaters zou men denken dat dit wordt afgewogen op een zitting, maar we zien dat nimmer, alhoewel IVRK 24 toch wijst op het kinderrecht ‘op de hoogst mogelijke mate van gezondheid en daarbij passende gezondheidszorg’, ook psychologisch.

12.  Wanneer een raadsheer van een gerechtshof zijn twijfels uit over het terugplaat-singsbeleid van BJZ en ouders eveneens, dan is het optimisme van de volksvertegen-woordiger over het bedoelde terugplaatsingsbeleid onheus:

Mr. P.A.J.Th. van Teeffelen is deeltijd raadsheer van het Hof te ’s-Hertogenbosch en plaatsvervangend voorzitter van de vereniging voor Familie- en Jeugdrecht.
Hij publiceerde in het juristenblad FJR, nummer 10, 2010, op blz. 248-249.   Hij somt 3 knelpunten op, die door de opbouw der stukken voor een rechtsgeleerde al een waar zoekplaatje oplevert, laat staan voor ouders:   
“… Voor cliënten lijkt het in een aantal situaties dan ook een gevecht tegen windmolens in plaats van dat de hulp wordt verleend, waar het allemaal om begonnen is.
Het derde knelpunt heeft betrekking op de verantwoordingsplicht van Bureau Jeugdzorg. Het bureau heeft er jegens het hof nogal eens zichtbaar moeite mee zich te verantwoorden. Dat kan gemakkelijk leiden tot irritaties over en weer. Voor het hof is het de kunst om hoffelijk te blijven, ook al heb je soms grote problemen met de wijze waarop door het Bureau in het verleden is gewerkt. Doordat er soms in een jaar weinig structureel aan een bepaalde zaak is gewerkt, ontstaat in het vraaggesprek nogal eens een pijnlijke situatie. Het bureau wil dan nogal eens een houding aannemen van: wij weten het beter en u begrijpt niets van ons vak....
Bij BJZ is er weinig animo tot terugplaatsing. Uiteraard krijgen we als hof regelmatig die situatie ter beoordeling en een fatsoenlijk antwoord op onze vraag naar de inspanningen die worden gedaan om het kind terug te plaatsen bij de ouders krijgen we lang niet altijd. Ouders stellen de vraag wat zij moeten doen om de kinderen weer terug thuis te krijgen en krijgen daarop geen antwoord of worden min of meer met een kluitje in het riet gestuurd. … Onwillekeurig rijst dan de vraag nogal eens: ‘is het bureau er voor de cliënten of zijn de cliënten er voor het bureau?’”   (Citaten).

 http://recht.nl/vakliteratuur/auteur.html?auteur=7498 

13.  Wanneer toetsingsmomenten gebaseerd zijn op vage signalen en meer op roddel van onbevoegden die onjuist zijn bevraagd, dan krijgt men het doorfluister-effect van het bekende kinderspelletje. Het eerste gefluisterde zinnetje is aan het eind van de keten iets geheel anders geworden. Men kan zo niet spreken over diagnostische waarheidsvinding. 

14.  Veel ouders ervaren dat er niet “eerst” gekeken wordt naar netwerkhulp of netwerkplaatsing. Vaak wordt het juist onthouden of tegengewerkt. Het is mooipraat.

15.  BW1:257 geeft aan dat de ouders hulp [en steun] zouden mogen verwachten van de gezinsvoogdij: 

* 1. De stichting BJZ houdt toezicht op de minderjarige en zorgt dat aan de minderjarige en de met het gezag belaste ouder hulp en steun worden geboden teneinde de bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige af te wenden.
* 2. Deze hulp en steun zijn erop gericht de met het gezag belaste ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding zoveel mogelijk te doen behouden. Bij algemene maatregel van bestuur, op de voordracht van Onze Ministers van Justitie en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunnen regels worden gesteld omtrent de aard en de omvang van de hulp en steun.
* 3. Indien het leeftijds- en ontwikkelingsniveau van de minderjarige en diens bekwaamheid en behoefte zelfstandig te handelen en zijn leven naar eigen inzicht in te richten daartoe noodzaken, zijn de hulp en steun, meer dan op het vergroten van de mogelijkheden van de ouders om hun kind te verzorgen en op te voeden, gericht op het vergroten van de zelfstandigheid van de minderjarige.
* 4. De stichting BJZ bevordert de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige.   (Geldend op 04-01-2012)

Dit artikel had betrekking op het psychologische belang van de kind-ouderband en hechtingsfundament van een opgroeiend kind.  We zien dat het erg regelmatig ‘vergeten wordt’ door de gezinsvoogden.   

De ‘bedreiging’ wordt nimmer gespecificeerd en in verband gebracht met wat de opvoeders doen en waarbij hoe geholpen werd.
Waarmee de band wordt versterkt onder het toezicht van de gezinsvoogdij wordt nimmer benoemd.

De bovengenoemde beweringen van de politica zijn dus niet valide.


1 opmerking:

  1. Deze beantwoording (waar later noten als tegenargument of opmerking aan zijn toegevoegd door de ontvanger) kwam vanuit de SP.

    Ziet een ex-gezinsvoogdes wel wat de gezinnen ondervinden?

    Ziet zo'n ex-gezinsvoogd N.K. wel dat BJZ opgroeienden opleidt tot WAjong of delinquentie, door de onthechtende trauma's tijdens de OTS/UHP?

    'Uithuisgeplaatst-zijn', zo las ik, 'is schadelijk'.
    Ik heb nooit gezien dat deze UHP-schade werd meegewogen als reden om niet aan UHP te doen. UHP is geen therapie, toch?!

    BeantwoordenVerwijderen