Pagina's

vrijdag 8 maart 2013

Brief (e-mail) aan uw gemeenteraadsleden

Geachte raadsleden,  … maart 2013

Ik wil u op de hoogte stellen van de ontwikkelingen omtrent de Transitie van jeugdzorg naar de gemeenten. Naast dat een verkeerd ingekochte Jeugdzorg kinderen onnodig kan belasten en zelfs schade aan kinderen kan toebrengen, kan het voor gemeenten een financiële ramp worden.

Er wordt reclame gemaakt door de huidige bureaus jeugdzorg, alsof zij 'specialist' zouden zijn in jeugdzorg. Het betreft dan wel een 'specialist' op slechts sociaal-werk-niveau.


Jeugdzorg is geen jeugd-gezondheidszorg.

In de trajecten van Jeugdzorg vindt geen diagnostische weging plaats.
Pathogene gedragsstoornissen worden niet herkend. En dat kan leiden tot verkeerde en dure trajecten.

Dat kan leiden tot het verkeerd beoordelen van ouderschap. En tot het niet herkennen welke therapie het kind nodig kan hebben.

Zo stelde professor RJ. van der Gaag, Nijmegen, dat de jeugdzorg moet worden ontschot: het belang van de jongeren en hun omgeving moet prevaleren boven de bureaucratische belangen (bezettingsgraden onder gedwongen beschermingsmaatregel) van de huidige starre systemen. Hij pleit voor ‘kinder- en jeugdpsychiaters (en ortho­pedagoog-generalisten voor tests) als diagnostische zwaargewichten’ aan de poort (niet BJZ) die bij de triage helpen om lange, frustrerende en mislukte hulpverleningsprocessen te voorkomen. Schotten tussen de hulpverleningssectoren (BJZ t/o. diagnost) moeten geslecht worden.(Het afschotten is een eigenschap van afdelingen met een eigen budget of werkgelegenheid. ) 
 

Passende "zwaargewichten" kunnen het best via de beroepsethisch-werkende huisarts gevonden worden.

De huisarts is veel meer de aangewezen ingang bij vrijwillige hulpvragen. De huisarts kan veel beter (op diagnostisch niveau) bepalen welk vervolgtraject (evt. therapie) passend is bij het gezin en kind. De huisarts is universitair opgeleid, valt onder hoogwaardige beroepsethiek en tuchtrecht, is beëdigd. Er is een meldcode voor verdachte gevallen.

Jeugd-gezondheidszorg is hoogwaardig (IVRK art. 24), effectiever en snel. Verwijzen naar een schuldsaneerder of maatschappelijk werk kan ook dan een indicatie worden. De situatie rond het kind moet integraal bekeken worden, zeker waar dit kan leiden tot dure en gevolg-hebbende beschermingsmaatregelen.

Diagnostiek leidt tot snellere herkenning van eventuele problemen, en een snellere oplossing daarvan. Dat is goedkoper dan zorg van Jeugdzorg, maar daarover verderop meer.

Wat de problematiek rond meldingen betreft, meldingen van mogelijke en te onderzoeken kindermishandeling en -verwaarlozing, bestaat het Jeugdbeschermingsplan, dewelke meldingen filtert, beoordeelt en onderzoekt:

Figuur: Organisatiestructuur Jeugdbescherming; blz. 11 van:

 

 

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 




Dit plan zal zowel landelijk als lokaal een besparing opleveren en effectiever zorg geven aan die kinderen die dit diagnostische gezien (psycho)medisch en ontwikkelingstechnisch nodig hebben.

Het landelijk Meldpunt (LMK of MHK, met gegevens uit het hele land omdat gezinnen door scheiding verspreid kunnen wonen) geeft de binnenkomende melding door
aan een Landelijk Coördinatie Centrum (het LCC beoordeelt, met de nodige kennis, archivering, en dossiertoegang);

Het LCC kan voor onderzoek naar de case deze in handen geven van een opgewaardeerde Raad voor de Kinderbescherming (RvdK+) die met een passende diagnost die de cliënt ziet en onderzoekt verder onderzoek instelt om de cliënt zo nodig doorverwijzing naar Opvoedingsondersteuning of een specialist te verlenen of tot een kinderbeschermingsmaatregel te komen.
Kinderbescherming is een overheidstaak naar internationaal recht, en mag niet uitbesteed worden aan sociaal werk.

Door de diagnostische waarheidsvinding, - een roep van wetenschappers, jeugdrechtadvocaten en ouderondersteuners, - zal er minder een beroep gedaan worden op deze (in gevolg) kostbare beschermingsmaatregel.

De voorwaarden voor een RvdK+ zijn:

*- De Raad is de enige die een kinderbeschermingsmaatregel onderzoekt.
*- De Raad dient de aangeleverde gegevens van vermeend onderzoek van (een op te heffen) AMK, BJZ of CJG met meer deskundigheid over te doen en uit te breiden. De aan de Raad verstrekte gegevens moeten gecontroleerd worden op feitelijkheid en consequentie ten aanzien van het integrale ontwikkelingsbelang van het kind (gehechtheid, duurzaam ‘kennen’ van genetische afkomst; voorkomen van verlatenheidssyndroom, loyaliteitsconflicten, minderwaardigheidscom­plexen, PAS; met inachtneming dat hierbij vaak ambulante hulp thuis beter werkt [Zeeland heeft een UHP-besparing van 50% bereikt]);
*- De Raad dient daarbij een hoogwaardig (beroepsgeregistreerd) toegesneden diagnost te betrekken (die werkt onder diens beroepsethiek, dus de cliënt ziet en onderzoekt, beëdigd is [ook voor de rechter bij UHP- en OTS-aanvragen], en dus onder tuchtrecht ter afweging en correctie valt);
*- De Raad dient dit onderzoek onder normering en regelgeving te betrachten,
*- opdat het handelen van de RvdK+ zelf zo nodig met tuchtrecht gewogen kan worden;
*- Ook de behandelend Raadsmedewerker dient persoonlijk onder dit tuchtrecht te vallen;
*- De Raadsvertegenwoordiger dient op een rechtszitting kennis te hebben van de onderliggende case, kunnen uitleggen (Awb3:46), en onder ede de inzet van de Raad moeten onderbouwen, moet kunnen uitleggen hoe de gevraagde maatregel de psychische ontwikkeling en zelfbeeld van het kind helpt tegenover het hulp-bieden aan huis;
*- De Raad en de rechter dienen ruimte te geven aan de gezinsleden om bij verzet hun inzicht te motiveren tegenover die van de Raad/indiceerder, waarbij er op diagnostisch rapport of getuige-deskundige (mogelijk de diagnost) een afweging gemaakt kan worden in het integraal diagnostisch belang van het kind, inclusief de lange-termijn-effecten van dit belang,
*- hetwelk ‘diagnostische waarheidsvinding’ genoemd mag worden (IVRK art. 24);
*- Wanneer de Raad een extern deskundige inhuurt, moeten de onderzoeksvragen open zijn met het oog op integraal onderzoek, en de ouders moeten accoord gaan met de onderzoeksvragen of hun aanvullende onderzoeksvragen mogen meegeven. Dit is nodig om niet door een sturende, beperkende vraagstelling van AMK/BJZ/CJG/RvdK een niet-valide diagnostisch rapport te verkrijgen; hetwelk nu (onder de Wjz) wel gebezigd wordt bij het AMK en BJZ/gezinsvoogdij, en waar zelfs suggestieve, niet-valide 'expertiserapporten' (zonder diagnostiek) uit voort komen.
*- De ouders mogen bepalen of de rechtszitting (selectief/partieel) openbaar kan zijn; dit om evt. een getuige of deskundige toe te laten, en ter controle van de inzet van de rechter; hiervoor moet artikel 803 Rv weer aangepast worden, zodat dit artikel meer in overeenstemming komt met artikel 121 Grondwet.

Uiteraard gaat de pdf onder de link https://dl.dropbox.com/u/2479159/2012-Verkort%20Jeugdbeschermingsplan-JzBlH.pdfdieper in op deze structuur.

Zo worden zowel de hulp-vragenden en hulp-zoekenden bediend, als daar waar zorgen tot onderzoek dienen te leiden.

Rond kinderbeschermende maatregelen moet men wel bedenken dat deze schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het kind:
Jeugdpsychiater dr. W. Janssen-Breederveld (Mobiel, 2008) verwoordt het zo: “Men heeft vastgesteld dat negatieve ervaringen een remmende en zelfs schadelijke invloed hebben op de hersenontwikkeling. ... De uithuisplaatsing zelf, hoe heilzaam deze ook beschouwd wordt te zijn voor de toekomst van het kind, kan ook beschouwd worden als een traumatische ervaring. Schadelijk. De risico’s op chronische gezondheids­problemen, slechte schoolprestaties, tekortschietende veerkracht, tekorten in het opbouwen van een vriendenkring en vertrouwen in de omgeving nemen toe, wanneer deze problemen [ook vanuit jeugdzorg veroorzaakt] onvoldoende onderkend worden en op hun beloop worden gelaten.Ook waarschuwt ze voor verkeerde diagnostiek vanuit de pleegsituatie. De eigen ouders kennen het kind veelal beter. Te vaak wordt ervan uit geredeneerd dat er problemen thuis waren die schadelijk zouden kunnen zijn. Dat kan juist leiden tot schade door pleegplaatsingen. Janssen adviseert bij/voor iedere dreigende uithuisplaatsing degelijk diagnostisch onderzoek.

Uit onderzoeken bleek dat een OTS rond de 72% c.q. 75% niet effectief was na 2 jaar jeugdzorg-bemoeien. Een aanzienlijk deel in de problematiek bleek zelfs verergerd na 2 jaar 'jeugdzorg'.
Zo adviseerden wetenschappers na onderzoek, dat voor diverse te onderscheiden doelgroepen een gespecialiseerde doelgroepingangen tot veel betere resultaten zouden kunnen leiden. Effectiever.
Prof.dr. R.A.C. Hoksbergen (Univ.Utr.) stelde voor voor de doelgroep pleeg- en adoptiekinderen een stichting Integrale Begeleiding Adoptie- en Pleegkinderen (IBAP) in het leven te roepen; in 2000 gepubliceerd. Het rapport Keeping the Promise van S.L. Smith n.a.v. een groots onderzoek bevestigde dit inzicht in 2010.

Bureaus jeugdzorg kwamen erg regelmatig met beweringen dat het kind een hechtingsstoornis zou hebben en 'daarom' uithuisgeplaatst zou moeten worden. Dit in strijd met artikel 95 uit het juridisch maandblad FJR november 2012. Een IBAP zou ook deze kinderen met gespecialiseerde diagnostiek kunnen testen, voordat een gevolg-hebbend traject ingezet zou worden, opdat dan-passende therapie kan worden verstrekt.
Op dit gebied zijn de inzichten van deskundigen strijdend met de inzet van de jeugdzorgwerkers in de jeugdzorg. Er is veelal geen uithuisplaatsing nodig waar een passend therapeut veel beter het gezin kan ondersteunen en begeleiden.

Rond omgangsfrustratie na echtscheidingszaken kan met een passend doegroepcentrum ook betere begeleiding worden gegeven om de eigen emoties van de ex-partners te scheiden van hun verantwoordelijkheid in hun ouderschap en signalen naar het kind toe, die zouden moeten prevaleren. In de jeugdzorg werd deze begeleidende inzet nauwelijks waargenomen i.t.t. stoken en kiezen voor één ouder. Dit is niet goed voor een kind. Het kan loyaliteitsproblematiek opleveren tot zelfs het oudervervreemdingssyndroom PAS (dr.R.A. Gartner; noot 9 uit FJR 2012/95).

Uithuisplaatsen kan ook leiden tot PAS.

Zo kunnen diverse 'gespecialiseerde doelgroepcentra' passender kennis koppelen aan de cliënt.

Er dient dus echt degelijker, diagnostischer onderzoek plaats te vinden om tot de overgang naar mogelijk schadelijk-werkende gedwongen kinderbeschermingsmaatregelen te komen.
Inkopen via sociaal-werk-niveau is niet oplossend. En kan duur worden.
Bovenlokaal samenwerken om tot gespecialiseerde doelgroepcentra voor de juiste hulp te komen, zou uiteindelijk goedkoper zijn en tot minder leed leiden. Effectieve hulpverlening zal tot een snellere oplossing van problematiek leiden.
Verkeerde trajecten kunnen tot kostbare gevolg-schade leiden, wat wel weer langdurige werkgelegenheid aan zorgaanbieders geeft.

In de hoop dat dit uw inkoopbeleid zal steunen, verblijf ik,


Hoogachtend,

uw naam

 

7 opmerkingen:

  1. De VNG ziet het ook helemaal zitten met de nieuwe jeugdwet (maar niet heus):

    (Dis)balans tussen verantwoordelijkheden en bevoegdheden
    Waar gemeenten door de wetgever een onbegrensde verantwoordelijkheid krijgen voor preventie, ondersteuning en hulpverlening, blijken de bevoegdheden bij de uitvoering van geestelijke gezondheidszorg en jeugdbescherming praktisch te ontbreken, waardoor de gemeente op belangrijke onderdelen buitenspel komt te staan.
    Voor de onderwijssector geldt dat gemeenten ervan overtuigd zijn dat bij het vormgeven van zorg en ondersteuning aan jeugdigen een goede afstemming met het onderwijs noodzakelijk is. Wij hebben vragen bij de wijze waarop deze afstemming in de wetsbepalingen vorm heeft gekregen. Wij gaan hier onder in op de afzonderlijke sectoren.

    Jeugd-ggz
    Een van de belangrijkste knelpunten in het huidige stelsel is het onderscheid dat wordt gemaakt in de toegang tot de verschillende sectoren in de jeugdzorg. Het leidt ertoe dat niet de hulpvraag van ouders en kinderen centraal staat, maar het aanbod van de sector in hoge mate bepalend is voor de diagnose en de bijbehorende hulp. Kinderen en ouders worden als het ware de koker van de betreffende sector ingezogen; helpt het niet of onvoldoende dan verlaten ze de koker en komen ze elders opnieuw in een koker, maar dan via een andere toegang. Koker in, koker uit.
    Helaas houdt de wetgever deze sectorale toegang op onderdelen in stand. Per saldo verandert er weinig ten opzichte van de huidige situatie. De toegang tot de jeugd-ggz blijft zoals die nu is, via de huisarts. De één gezin, één plan-aanpak komt onder druk te staan nu het college geen bevoegdheden krijgt van de wetgever om te sturen op de inzet van de jeugd-ggz. Bevoegdheden om inhoudelijke verantwoordelijkheden waar te kunnen maken ontbreken, waardoor belangrijke doelstellingen van de stelselwijziging (demedicalisering, normalisering en ontkokering) buiten zicht dreigen te raken.
    Financieel is er zelfs sprake van een onmogelijke opdracht: colleges krijgen geen bevoegdheden te sturen op volumebeheersing, maar zijn wel financieel verantwoordelijk voor de kosten van een toenemend volume. Financiële en inhoudelijke verantwoordelijkheden en sturingsbevoegdheden zijn in disbalans. Ons oordeel is dat de wetgeving op dit punt ernstig in gebreke blijft.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Vervolg

    Jeugdbescherming
    Hetzelfde geldt voor de jeugdbescherming: de financiële verantwoordelijkheid wordt gedecentraliseerd naar gemeenten, de bevoegdheden gaan de facto naar een andere partij, in dit geval het rijk. Voor een goed begrip: maar een klein deel van de totale cliëntenpopulatie in de jeugdzorg krijgt te maken met een onder toezichtstelling (OTS). De kinderrechter stelt de betreffende kinderen onder toezicht dan wel onder voogdij van een instelling (nu Bureau Jeugdzorg) en de instelling stelt een (gezins)voogd aan. Bij een OTS delen ouders het gezag met de gezinsvoogd, bij ontheffing en ontzetting krijgt de voogd het ouderlijk gezag. De duur van een gemiddelde OTS bedraagt 2,9 jaar. Onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming wijst uit dat de OTS-gezinnen vaak kampen met een combinatie van ernstige problemen op de verschillende levensterreinen.
    De wetgever stelt nu voor dat de voogdij wordt uitgevoerd door gecertificeerde instellingen. Certificaten worden afgegeven door een door de minister van V&J aangewezen certificerende instelling. Gemeenten hebben geen invloed op dit proces (art. 3.2). De voogd bepaalt namens zijn werkgever (de gecertificeerde instelling) hoeveel en welke hulp er ingeschakeld moet worden en overlegt daartoe via een geprotocolleerde werkwijze met het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft (art. 3.3). Het college is verantwoordelijk voor de financiering van de inzet van de voogd en van de ingeschakelde hulp. Via een eveneens geprotocolleerd overleg met de Raad voor Kinderbescherming heeft het college een adviserende rol over keuze van de gecertificeerde instelling die de Raad in zijn rekest aan de rechter opneemt (art. 3.1).
    Wij zijn van mening dat het college in het wetsontwerp Jeugdwet te weinig bevoegdheden krijgt om de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregelen en voor het voeren van een samenhangend beleid ten aanzien van jeugdbeschermingsmaatregelen (art. 2.1 1e en 3e lid) waar te kunnen maken. Ook hier is sprake van disbalans tussen verantwoordelijkheid en bevoegdheid. Het college krijgt de rol toebedeeld van financier van de gecertificeerde instelling die feitelijk verantwoordelijk is voor de uitvoering van de jeugdbeschermingsmaatregelen, zonder te kunnen sturen op de te leveren kwaliteit vanuit een gecertificeerde instelling en zonder te kunnen sturen op samenhangende hulpverlening – het in de Jeugdwet genoemde ‘overleg’ noemen wij geen sturingsinstrument. Hetzelfde geldt voor de bepalingen ten aanzien van de jeugdreclassering.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ik heb ook cijfers gezien waarbij de duur gemiddeld boven de 4 jaar ligt!

      Verwijderen
  3. Voor die ouders die wat willen doen:
    De tekst kunt u naar Word copiëren en invullen.
    |
    Daarnaast is het mogelijk dat de Figuur niet mee gecopiëerd wil worden.
    Deze kunt u met Knipprogramma van het scherm 'knippen' en plakken in uw mail- of Word-document.
    Het Knipprogramma vind u onder Start > Bureau-asseccoires > Knipprogramma > klik op Nieuw... en selecteer de figuur van bijv. linksboven tot rechtsonder. (In Windows XP kan het 't makkelijkst met Snippy (http://snippy.en.softonic.com/).
    In Windows 8 (en 7) kunt u ook Start klikken (onder Bureaublad) en Knipp intypen, waarop het programma verschijnt om op te klikken.
    Mogelijk een handige tip hierbij.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Misschien moeten we de Raad vd Kinderbescherming ook bestoken met teksten dat ze de kinderen niet beschermen maar juist beschadigen als ze doorgaan met de huidige vorm van handelen?

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. U heeft gelijk, want de RvdK is namelijk het doorgeefluik met vaak zeer ernstige schadelijke dossiervorming voor de kinderrechter dat niet eens gebaseerd is op de waarheid.
      We kunnen ook gaan paintballen voor die gebouwen, ze zijn meestal van zwart marmer.
      Hoeveel kinderen en gezinnen hebben zij daarvoor in de vernieling geholpen om tussen de marmers te mogen werken?
      Geen paintbal voor mij, doe maar een paintkanon
      Uiteindelijk verschuift de haat wel naar de gemeentes als die zo ook hufterig zullen gedragen.

      Verwijderen
    2. De huidige RvdK is tot doorgeefluik gedegradeerd.
      De RvdK mag geen onderzoeken dubbelop doen (protocol).

      De overgang (van vrijwillige hulp) tot gedwongen beschermingsmaatregelen behoort naar internationale verdragen een overheidstaak te zijn die niet wordt uitbesteed aan stichtingen of ingehuurde instellingen, en
      deze overheidstaak dient gedegen en diagnostisch te onderzoeken met afweging of hulp thuis veel beter en effectiever werkt en minder het kind beschadigt.
      Dat kan veel vaker door een eventuele 'bedreiger' weg te plaatsen, i.p.v. het kind uit zijn vertrouwde omgeving te plaatsen.
      Het jeugdbeschermingsplan voorziet in een opgewaardeerde RvdK+ ddie deze onderzoeken doet, en alleen zelf met een diagnost die de client ziet, onder wettelijk controleerbare voorwaarden en tuchtrecht.

      De gemeenten zijn diagnostisch ondeskundig en hebben hun mooipraat en pseudo-kennis vanuit BJZ en hun propaganda.
      De gemeenten gaan er grootschalig intrappen, want waar het kind uithuisgeplaatst wordt mag de gemeente betalen zonder inspraak!

      Verwijderen